ECLI:NL:PHR:2010:BO0083

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02110
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Silvis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte verdachte en vereisten voor medische verklaring

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanhoudingsverzoek door de verdachte, die zich niet in staat achtte om ter terechtzitting te verschijnen vanwege ziekte. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat de enkele omstandigheid dat de verdachte geen medische verklaring heeft overgelegd, niet voldoende is om het aanhoudingsverzoek af te wijzen. De zaak betreft een proces dat begon met een aanhoudingsverzoek van de verdachte op 20 november 2007, waarna de kantonrechter de zaak voor onbepaalde tijd aanhield. De verdachte werd later bij verstek veroordeeld door het gerechtshof te Leeuwarden op 28 november 2008 voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel klaagt over de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. De Hoge Raad oordeelt dat een redelijke toepassing van artikel 6 EVRM vereist dat de rechter het verzoek tot aanhouding inwilligt, tenzij bijzondere omstandigheden dit verhinderen. De Hoge Raad concludeert dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het aanhoudingsverzoek is afgewezen, en dat de verdachte niet in redelijkheid kon worden gevraagd om binnen een kort tijdsbestek een medische verklaring te overleggen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 09/02110
Mr. Silvis
Zitting 5 oktober 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 28 november 2008 door het gerechtshof te Leeuwarden bij verstek wegens "Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen, althans de afwijzing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) een proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2007 van de kantonrechter in de rechtbank te Leeuwarden inhoudende dat de zaak tegen de verdachte door de kantonrechter voor onbepaalde tijd wordt aangehouden; bij de stukken bevindt zich een fax, gedateerd 20 november 2007, met een schriftelijk aanhoudingsverzoek van de verdachte;
(ii) het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Leeuwarden van 10 april 2008 vermeldt dat verdachte na aanhouding niet is verschenen en bij verstek is veroordeeld;
(iii) een akte rechtsmiddel, getekend door mr. T. van der Goot, houdt in dat namens verdachte op 23 april 2008 hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter;
(iv) een akte van uitreiking van de dagvaarding van verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 14 november 2008 vermeldt dat die dagvaarding op 23 april 2008 is uitgereikt aan T. van der Goot, de gemachtigde van verdachte in persoon;
(v) een brief van verdachte, ingekomen op 14 november 2008, waarin verdachte om aanhouding verzoekt omdat hij in verband met ziekte niet aanwezig kan zijn en een telefoonnotitie waaruit volgt dat de griffie telefonisch contact heeft gehad met verdachte en hem is medegedeeld dat de zaak is aangehouden en de nieuwe zitting zal plaatsvinden op 28 november 2008 om 10:30 uur;
(vi) een telefoonnotitie d.d. 28 november 2008 inhoudende dat verdachte zojuist naar de strafgriffie heeft gebeld met de mededeling dat hij door een zware vorm van bronchitis en 40 graden koorts, waarvoor hij een antibioticakuur ondergaat, niet in staat is om ter zitting te verschijnen en opnieuw verzoekt om de behandeling van de zaak aan te houden. Op deze telefoonnotitie staat, voorzien van een handtekening van de voorzitter en de datum 28/11 '08 met pen geschreven "medische verklaring vereist";
(vii) een memo d.d. 28 november 2008 die als volgt luidt:
"Zojuist heeft [verdachte] opnieuw gebeld. Hij heeft contact gehad met zijn huisartsenpraktijk en daar is aangegeven dat zij geen medische verklaring mogen verstrekken zonder schriftelijk verzoek van degene die daarom verzoekt. Bovendien zitten daar kosten aan verbonden. Graag uw reactie." Op deze telefoonnotitie staat, voorzien van een handtekening van de voorzitter en de datum 28/11 '08 met pen geschreven "Zaak wordt niet aangehouden". Daaronder staat eveneens met pen geschreven "doorgegeven aan [verdachte] 28/11/08 ± 10:00 uur";
(viii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2008 dat, voor zover van belang, het volgende inhoudt:
"(...) De voorzitter wijst het aanhoudingsverzoek af, nu de verdachte - nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld - geen medische verklaring heeft overgelegd. De voorzitter verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan. (...)", waarna het onderzoek ter terechtzitting bij verstek heeft plaatsgevonden, is gesloten en door het hof onmiddellijk uitspraak is gedaan.
5. Een redelijke toepassing van art. 6 EVRM brengt mee dat, indien een verdachte door ziekte is verhinderd ter terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te verschaffen bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting aanwezig te zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.(1)
6. Uit de onder (viii) weergegeven motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek kan worden afgeleid dat verdachte te kennen is gegeven dat aan het hof een medische verklaring diende te worden overgelegd. Maar niet blijkt op welke wijze de verdachte daartoe de gelegenheid is geboden. Er kan niet zonder meer van worden uitgegaan dat die mededeling bij gelegenheid van het telefonisch contact voorafgaande aan de zitting van 14 november 2008, die wel is aangehouden wegens schriftelijke ziekmelding door de verdachte, reeds zou zijn gedaan. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat verdachte in het schriftelijk verzoek om aanhouding van de zitting van 14 november 2008 geen telefoonnummer vermeldde waarop hij te bereiken was. Op de dag van die zitting belde hijzelf naar de griffie en gaf toen pas een telefoonnummer (vaste lijn) door. Bij gelegenheid van het telefonisch aanhoudingsverzoek van 28 november 2008 wordt een mobielnummer doorgegeven. Het is de verdachte in de morgen van 28 november 2008 duidelijk dat van hem een schriftelijke medische verklaring wordt gevraagd. Denkbaar is, bij gebrek aan de beschikking over een andere medische verklaring, dat de verdachte als alternatief daarvoor een kopie van het recept, of een kopie van de verpakking van de antibioticakuur, per fax zou hebben kunnen (doen) zenden. Over de telefoon heeft verdachte zelf al aangegeven die kuur te ondergaan en hij heeft ook zelf aangekondigd "een fax" te zullen zenden. Het blijkt echter niet dat die optie (bewijs van medicatie) aan hem is voorgelegd. Nog daargelaten of het voor verdachte haalbaar was om in een dergelijk kort tijdsbestek een medische verklaring over te leggen, geldt dat verdachte (niet onaannemelijk) stelt de moeite te hebben genomen aan het verzoek van het hof te voldoen. Verdachte heeft het hof op de hoogte gebracht van het feit dat het overleggen van een medische verklaring niet zonder meer onproblematisch was, op z'n minst tijd zou vergen, en hij heeft hieromtrent kennelijk een reactie gevraagd. Dit gedrag kan zowel passen bij een poging de strafzaak te traineren als ook kan het een logisch gevolg zijn van reëel ondervonden problemen. Het blijkt niet dat het hof met de verdachte hierover van gedachten heeft gewisseld, anders dan door tussenkomst van een bode of de griffie. Blijkens de toevoeging op de onder (vii) weergegeven telefoonnotitie is diezelfde dag rond 10:00 uur, een half uur vóór de aanvang van de terechtzitting, aan verdachte doorgegeven dat de zaak niet wordt aangehouden. Verdachte kan hierdoor zijn ontmoedigd de door hem eerder aangekondigde fax alsnog te zenden. Het hof kan gemeend hebben dat de verdachte op die toezegging al was teruggekomen door het opwerpen van (nieuwe) problemen. Het beeld van een 'track record' van de verdachte in deze strafzaak in het geven van redenen om niet op de zitting te komen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in combinatie met het niet nakomen van schriftelijke toezeggingen in de loop van de gehele strafprocedure, zoals de aan de kantonrechter bij brief van 20 november 2007 voorgespiegelde inzending van ontlastende bewijsstukken waarvan niet blijkt dat daar gevolg aan is gegeven, kan een rol hebben gespeeld, welk vlees hebben we hier in de kuip (?), maar het voert m.i. te ver die speculatieve invulling te geven aan niet geëxpliciteerde overwegingen van het hof.
7. Gelet op het voorgaande is niet duidelijk wat van de verdachte is gevergd en of zulks onder de gegeven omstandigheden redelijk was. De enkele omstandigheid dat een medische verklaring nog niet was ingekomen kan, in het licht van de jurisprudentie, niet zonder meer een bijzondere omstandigheid opleveren, die de afwijzing van het nieuwe aanhoudingsverzoek kan rechtvaardigen.(2) Daaraan doet niet af dat verdachte op enig moment tot het verstrekken van een medische verklaring 'in de gelegenheid is gesteld', in aanmerking genomen dat het de vraag is of in redelijkheid van verdachte verlangd had kunnen worden om binnen het korte tijdsbestek dat verdachte kennelijk is gegund, een medische verklaring over te leggen. Ervan uitgaande dat verdachte - na contact met de huisartsenpraktijk te hebben opgenomen - niet geheel onaannemelijk heeft aangegeven dat daarvoor een schriftelijk verzoek benodigd is. Bij deze stand van zaken mocht het hof zonder nadere redengeving, die hier ontbreekt, niet overgaan tot de behandeling van de zaak bij verstek.
8. Het middel is terecht voorgesteld. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 21 april 2009, LJN BH 5171, NJ 2009, 323, m.nt. Borgers; HR 21 april 2009, LJN BH 5174.
2 Vgl. HR 7 februari 1998, LJN ZD 0940, NJ 1998, 428.