ECLI:NL:PHR:2010:BO0091
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Knigge
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van strafbare feiten in het kader van de Opiumwet en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren voor meerdere strafbare feiten, waaronder 'medeplegen van moord' en verschillende overtredingen van de Opiumwet. De verdachte had op 11 februari 2009 beroep in cassatie ingesteld, waarbij de stukken op 5 november 2009 bij de Hoge Raad waren binnengekomen. De Procureur-Generaal merkte op dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de Hoge Raad de opgelegde straf zou moeten verminderen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal (AG) richtte zich op de kwalificatie van de feiten die de verdachte ten laste waren gelegd. De AG stelde dat de kwalificatie van het feit dat gepleegd was vóór de wetswijziging van de Opiumwet, niet in aanmerking mocht worden genomen als het feit vóór de wijziging niet strafbaar was. De AG pleitte voor een verbetering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit, zodat deze zou aansluiten bij de wijziging van de Opiumwet die op 1 juli 2006 in werking trad. De AG concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak moest vernietigen ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde feit en de opgelegde straf moest verminderen naar de gebruikelijke maatstaf.
De zaak illustreert de complexiteit van de toepassing van de Opiumwet en de noodzaak om de kwalificatie van feiten zorgvuldig te overwegen, vooral in het licht van wetswijzigingen. De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de omgang met de redelijke termijn in cassatie en de gevolgen daarvan voor de strafmaat.