ECLI:NL:PHR:2010:BO1812
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Erfrechtelijke geschillen over de verdeling van een nalatenschap en de rechtsgeldigheid van de verdeling
In deze zaak gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee erfgenamen, [eiseres] en [verweerster], van de op 11 juni 1998 overleden erflater [betrokkene 1]. De erflater was gehuwd met [eiseres] maar leefde sinds 1982 samen met [verweerster] als waren zij gehuwd. Bij testament benoemde de erflater beide vrouwen en hun kinderen als erfgenamen. De verdeling van de nalatenschap vond plaats op 3 juni 2002, waarbij onder andere het saldo van een bankrekening bij Wüstenrot aan [verweerster] werd toebedeeld. Na de verdeling weigerden de overige erfgenamen hun medewerking aan de uitbetaling van dit saldo aan [verweerster].
[Verweerster] vorderde daarop bij de rechtbank Rotterdam dat de andere erfgenamen zouden meewerken aan de uitbetaling van het saldo van de bankrekening, terwijl [eiseres] en [kind 1] in reconventie stelden dat de saldi op de rekeningen van Wüstenrot buiten de verdeling moesten blijven, omdat deze zouden moeten worden beschouwd als een pensioenvoorziening voor [eiseres]. De rechtbank wees de vordering in reconventie af en gaf de vordering in conventie in het voordeel van [verweerster] een positieve uitkomst, met een dwangsom voor de andere erfgenamen.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de dwangsomveroordeling, en oordeelde dat de vorderingen op de Wüstenrot-rekeningen deel uitmaakten van de nalatenschap. [Eiseres] en [kind 1] gingen in cassatie, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad bevestigde dat de verdeling geldig was en dat het overslaan van bepaalde goederen bij de verdeling niet tot nietigheid leidde, maar enkel tot een mogelijkheid van nadere verdeling. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep moest worden verworpen.