1 De namen van de vele partijen in de cassatiedagvaarding nemen drie pagina's in beslag. Hier is gekozen voor maximale bekorting.
2 Het gaat hier om twee rechtspersonen uit de British Virgin Islands, door mij ook verder afgekort als B.V.I.
3 Ik erken dat ik hier vage formuleringen gebruik. Dat komt omdat mij uit de stukken niet helder is geworden in hoeverre de verschillende rechten die [eiser] c.s. zouden hebben verworven, nu zagen (alleen) op aandelen in vennootschappen die bij het project betrokken waren, of (ook) op goederen- of verbintenisrechtelijke rechten met betrekking tot de in het project te realiseren onroerende zaken (of de daaruit verwachte rendementen), en/of op combinaties van zulke gegevens.
4 Volledigheidshalve wijs ik erop dat het project in kwestie aanleiding heeft gegeven tot de nodige aandacht in de media, en ook tot Kamervragen; en dat de zo-even genoemde initiator van het project voor de daarin plaatsgevonden activiteiten strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld.
Ik meen echter dat wat er in dit verband is gebeurd geen betekenis heeft voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van TMF c.s. - de inzet van dit cassatiegeding - en laat het daarom bij deze vermeldingen.
5 Het arrest van het hof is gepubliceerd in JOR 2009, 14, met (kritische) noot van Van der Velden en in JA 2009, 3 met (kritische) noot van Pijls.
6 Dat tijdig en regelmatig is ingesteld. Het in cassatie bestreden arrest is van 4 november 2008. De cassatiedagvaarding is op 4 februari 2009 uitgebracht.
7 Zo is dit oordeel in de daarop inmiddels verschenen commentaren dan ook "gelezen", zie voetnoot 5.
8 Alinea's 3.4 - 3.7 van de schriftelijke toelichting namens TMF c.s.
9 Zie bijvoorbeeld de beschouwingen van Timmerman in "Met Recht" (Raaijmakers-bundel), 2009, p. 486 - 487.
10 Illustraties in het overzicht dat A - G Timmerman heeft gegeven in alinea's 3.4 - 3.11 van zijn conclusie voor HR 12 september 2008, rechtspraak.nl LJN BD7596.
11 Bijwege van illustratie van het omgekeerde geval: wanneer een bestuurder een transactie met een derde aangaat met miskenning van statutaire beperkingen, en de rechtspersoon daardoor gebonden wordt, zal er vaak van ernstig verwijtbaar handelen jegens de rechtspersoon sprake zijn, maar (meestal) niet van ernstig verwijtbaar handelen jegens de derde.
12 Zoals de gegeven voorbeelden laten zien, maakt het in elk geval verschil, voor wie van betrokkenen de te beoordelen handelwijze nadelig is. Ten opzichte van een betrokkene die (fors) benadeeld wordt, is allicht eerder van ernstige verwijtbaarheid sprake dan ten opzichte van een betrokkene die niet of nauwelijks benadeeld wordt (of zelfs: bevoordeeld wordt). Dat is één belangrijke factor die het verschil in uitkomst bij de gegeven voorbeelden verklaart.
13 Iets anders is, dat bij de beoordeling of jegens derden (ernstig) verwijtbaar is gehandeld allicht gewicht in de schaal kán leggen, dat (ook) ten opzichte van de rechtspersoon (ernstig) verwijtbaar is gehandeld. Ik neem aan dat de verwijzing naar art. 2:9 BW in rov. 5.3 van HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 m.nt. Snijders (aansluitend op rov. 3.5 van HR 8 december 2006, NJ 2006, 659), op deze "samenval" doelt.
Maar zoals ik al schreef: handelen als bestuurder (nalaten daaronder begrepen, haast ik mij te zeggen) kan ten opzichte van derden zeer wel (ernstig) verwijtbaar zijn zonder dat ook ten opzichte van de rechtpersoon te zijn (en omgekeerd).
14 Recentelijk de zojuist al genoemde beslissing: HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 m.nt. Snijders, rov. 5.3. (Ook) in HR 26 juni 2009, NJ 2009, 418 m.nt. Van Schilfgaarde, rov. 4.4 worden formuleringen gebruikt die bij de hier beschreven maatstaf aansluiten.
15 In het bijzonder nr. 469. Zie ook Strik, Grondslagen bestuurdersaansprakelijkheid, diss. 2010, p. 55 - 77, met veel verder bronnenmateriaal. Recente algemene literatuur over het onderwerp bieden De Valk, Aansprakelijkheid van leidinggevenden, diss. 2009, i.h.b. p. 88 - 155 en De Groot, Bestuurdersaansprakelijkheid, 2006, i.h.b. p. 162 - 168.
16 Men verkijke zich er overigens niet op dat [eiser] c.s. in deze zaak aandelen in een of meer van de relevante vennootschappen hebben verworven (en dan ook in de overwegingen van het hof wel als "aandeelhouders" worden aangeduid). De aansprakelijkheid wordt er in deze zaak niet op gebaseerd dat de betrokkenen zijn tekortgeschoten in hun taken ten opzichte van de rechtspersonen waarin [eiser] c.s. aandelen verwierven, maar dat de betrokkenen [eiser] c.s. onrechtmatig hebben bejegend door (tekortkomingen bij) een handelwijze die ertoe leidde dat [eiser] c.s. aandeelhouders (van waardeloze aandelen) zijn geworden, niet in de rechtspersonen aan wie de tekortkomingen worden verweten, maar in een of meer andere rechtspersonen.
De casuïstiek waarin een aandeelhouder de bestuurder van de rechtspersoon waarin de eerstgenoemde aandeelhouder is, aanspreekt terzake van taakverwaarlozing, is hier dus niet aan de orde.
17 Zie echter de zojuist in voetnoot 16 geplaatste kanttekening.
18 De vakliteratuur over trustkantoren richt zich, op het voetspoor van de regelgeving (zie ook alinea 54 hierna), vooral op de dienstverlening van zulke kantoren in de vorm van het (zich) beschikbaar stellen als domicilie en/of als bestuurder - twee diensten die de twee vennootschappen die in deze zaak als "trustee" worden aangeduid, namelijk TMF (B.V.I.) Ltd. en TMF Nederland B.V., voor zover uit de stukken valt op te maken, nu juist niet op zich hadden genomen (de functie van bestuurder c.q. bieder van domicilie lag, zo te zien, (eerder) bij TMF Management (B.V.I.) Ltd.). De overige diensten van trustkantoren - waarvan in het geval van TMF (B.V.I.) Ltd. en TMF Nederland B.V. dus vermoedelijk sprake was - komen in de vakliteratuur niet of nauwelijks ter sprake. Van die vakliteratuur noem ik: het rapport Evaluatie Wet toezicht trustkantoren, Min. van Financiën, 2010; Frielink, Toezicht Trustkantoren in Nederland, 2004; Van Gorkum - De Carpentier, Toezicht op trustkantoren, 2004; Kamerstukken II 2002 - 2003, 29 041, nr. 3 (Memorie van Toelichting bij de Wet toezicht trustkantoren); De Savornin Lohman, Aansprakelijkheid van Nederlandse trustdirecteuren, De NV 1998, p. 212 e.v.
19 Zie voor - betrekkelijk - recente voorbeelden HR 2 oktober 2009, NJ 2009, 478, rov. 4.2.2 en HR 16 februari 2007, NJ 2007, 256 m.nt. Ma, rov. 3.10; zie overigens ook HR 30 mei 2008, RvdW 2008, 565, rov. 4.4.
20 In de van [eiser] c.s. afkomstige stukken worden de verschillende TMF-vennootschappen vaak over één kam geschoren, en samen als "TMF" aangeduid.
21 Memorie van Grieven, alinea 170.
22 O.a. HR 8 december 2006, NJ 2006, 659, rov. 3.5; HR 8 januari 1999, NJ 1999, 318 m.nt. Ma., rov. 3.7 - 3.9.
23 Alinea 3 van het middel bevat ook de - vaak in cassatieklachten voorkomende - verbijzondering dat de aangevoerde omstandigheid kán leiden tot een andere beoordeling dan die van het hof. Het is misschien goed er weer eens op te wijzen dat die stelling, ook als die juist is, geen relevantie bezit: het gaat erom of 's hofs oordeel in het licht van de aangevoerde omstandigheid niet juist kan zijn, en niet of het hof ook anders had kunnen oordelen. Dat laatste betekent immers niet dat het oordeel zoals het hof dat heeft gegeven, onjuist moet zijn: het gegeven oordeel kan dan net zo goed juist zijn (en het enkele feit dat men ook anders kan oordelen, maakt het oordeel in de gegeven zien natuurlijk niet onbegrijpelijk. Rechterlijke oordelen kunnen heel vaak in meer dan een zin uitvallen, en zijn dan in ieder van de logisch verdedigbare uitkomsten (niet on-)begrijpelijk).
24 Als de hier aangehaalde klachten geheel of ten dele zouden slagen is daarentegen een nieuwe beoordeling van de zaak tussen [eiser] c.s. en TMF c.s. over (vrijwel) de hele linie noodzakelijk, en moet daarbij eventueel ook een verkeerde beoordeling van de aansprakelijkheid op de voet van art. 6:194 BW worden betrokken.
25 Naast de in de volgende voetnoot te noemen bronnen verwijs ik naar Kamerstukken II 1975 - 1976, 13 611 nr. 3, p. 9; Kamerstukken II 1978 - 1979, 13 611 nr. 6, p. 20; Kamerstukken I 1979 - 1980, 13 611 nr. 6, p. 3; Onrechtmatige Daad (losbl.), Van Nispen, art. 194, aant. 3 en 5 en de daar aangehaalde rechtspraak; T&C Burgerlijk Wetboek, Lankhorst, 2009, art. 6:194, aant. 3; Asser - Hartkamp 4 III, 2006, nr. 247.
26 In die zin bijvoorbeeld Ancion-Pors c.s., Praktijkboek Reclamerecht (losbl.), p. IIA - 26; Geerts - Vollebregt, Oneerlijke handelspraktijken, misleidende reclame en vergelijkende reclame, 2009, p. 58; Holzhauer, Ontoelaatbare Reclame, 1994, p. 53. Kamerstukken II 1978 - 1979, 13 611 nr. 6, p. 20 lijkt zelfs het individuele verkoopgesprek niet van het begrip "openbaarmaken" te willen uitzonderen.
27 Waaruit blijkt dat het hof ervan uit is gegaan dat [eiser] c.s. ook deze prospectus aan hun beroep op misleidende reclame ten grondslag hadden gelegd.
28 In het dossier o.a. te vinden als prod. 4 (Macao Beach prospectus), prod. 1 (Columbus Beach & Golf Resort prospectus) en prod. 5 (nieuwsbrief Merengue) bij de bij introductie van de zaak in eerste aanleg overgelegde producties (processtuk nr. 2 in het A-dossier).
29 Uit de in voetnoten 25 en 26 aangehaalde bronnen blijkt overigens dat een reclame-uiting ook dan als "openbaar gemaakt" kan gelden als die op een relevant publiek gericht is, maar in feite niemand werkelijk bereikt.
30 HR 27 november 2009, RvdW 2009, 1403, rov. 4.25.3.
31 Met name in de verschillende stukken die het hof in de rov. 4.19 e.v. aanhaalt en onderzoekt. De derde TMF-vennootschap wordt in die stukken telkens niet (specifiek) aangewezen.
32 HR 10 september 2010, RvdW 2010, 1022, rov. 3.4.2; HR 21 mei 2010, RvdW 2010, 641, rov. 3.4.2; HR 23 mei 2010, RvdW 2010, 580, rov.3.4.2; HR 16 april 2010, NJ 2010, 310 m.nt. Van Schilfgaarde, rov. 3.6.2; HR 9 april 2010, NJ 2010, 214, rov. 3.3.1; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nrs. 103, 121, 169; Ras-Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 40.
33 Stellingen van deze strekking lees ik in alinea's 37 - 40, 57, 62, 63, 66, 167 en 170 van de Memorie van Grieven.
34 Deze stelling is slechts summier te berde gebracht in alinea 188 van de Memorie van Grieven.
35 De andere "poot" van deze stellingen wordt, zoals onmiddellijk hiervóór besproken, onderzocht en verworpen in de rov. 4.19 e.v.
36 Illustratief voor de verplichtingen van de accountant met een toezichtstaak is de zaak "Vie d'Or", HR 13 oktober 2006, NJ 2008, 528.
37 De aanduiding is geïnspireerd door alinea 3.1 van de conclusie van A - G Timmerman voor HR 12 september 2008, RvdW 2008, 840.
38 Wet van 17 december 2003, S. 2004, 9.
39 Zie over deze bepaling bijvoorbeeld Frielink, Toezicht Trustkantoren in Nederland, 2004, p. 33 e.v.
40 Het hof heeft in rov. 4.19.2 geoordeeld dat niet (voldoende) is gesteld dat er tussen TMF (B.V.I.) Ltd. en CPC (een van de bij het project betrokken Caribische vennootschappen) een overeenkomst van opdracht als door het hof eerder aangeduid, zou zijn gesloten; en het middel bevat geen specifieke klacht die dit oordeel bestrijdt.
41 Zoals in alinea 60 e.v. hierna aan de orde komt, hadden [eiser] c.s. overigens wel stellingen van deze strekking aangevoerd; maar ontbrak aan deze stellingen een steekhoudende onderbouwing, of konden die anderszins niet als vaststaand gelden.
42 De parallel die in alinea 69 van de schriftelijke toelichting namens [eiser] c.s. wordt aangedragen met een "geschrift dat is opgemaakt tussen een ... vennootschap en een trustkantoor" gaat al daarom niet op. De stukken waarop [eiser] c.s. een beroep deden zijn steeds eenzijdig door de betrokkenen bij het resort-project opgemaakt, zonder dat blijkt dat TMF c.s. daarin zijn gekend. TMF c.s. ontkenden ook dat zij daarin gekend waren. Het gaat dus niet om stukken die tussen de relevante vennootschap(pen) en TMF c.s. waren opgemaakt.
43 Zie ook (het slot van) de noot van Pijls onder het arrest van het hof in JA 2009, 3.
44 Zie voor vergelijkbare gevallen HR 27 maart 2009, NJ 2009, 166, rov. 3.1.2; HR 13 juli 2007, RvdW 2007, 699, rov. 3.3.2.
45 Alinea 11 van de conclusie van A - G Strikwerda voor HR 28 januari 2005, NJ 2006, 469 m.nt. De Boer; HR 22 februari 2002, NJ 2003, 483 m.nt. PV, rov. 5.3; zie ook alinea 15 van de conclusie van A - G Strikwerda, en alinea 4 van de noot; Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse internationaal privaatrecht, 2008, nr. 35; Mostermans, De processuele behandeling van het conflictenrecht, 1996, nr. 2.5.1; Wesseling-Van Gent, Rechtsingang en rechtshulp (Praktijkreeks IPR dl. 20), 1994, nr. 137.
46 Memorie van Antwoord in appel namens TMF c.s., hoofdstuk 7, t/m alinea 7.12.
47 Van de kant van TMF c.s. wordt de nadruk begrijpelijkerwijs gelegd op feiten die zich in de B.V.I. afspelen of hadden moeten afspelen. Het kost echter weinig moeite om feiten aan te wijzen die misschien als voor de vorderingen van [eiser] c.s. relevant of zelfs beslissend moeten worden aangemerkt, en die geheel of in belangrijke mate elders (en dan vooral: in Nederland) kunnen worden gelokaliseerd. In de schriftelijke toelichting namens [eiser] c.s., alinea's 89 en 92, wordt hiervan een aanzienlijk aantal voorbeelden gegeven.
48 Zie ook alinea 4.4 van de conclusie van A - G Wuisman voor dit arrest, en alinea 9 van de noot van De Jong bij het arrest in JOR 2008, 209. Zie ook Schild, Afgeleide schade, Bb 2008, p. 123 e.v.
49 Ik wil nog één gegeven dat TMF c.s. in dit verband naar voren halen niet onbesproken laten: wij zouden moeten aannemen dat er sprake was van onrechtmatig handelen c.q. tekortschieten ten opzichte van de vennootschappen waarin [eiser] c.s. aandelen hebben verworven (leidend tot schade voor die vennootschappen); en dát zou de eigenlijke basis voor de vorderingen van [eiser] c.s. vormen.
TMF c.s. wijzen niet aan, op welk onrechtmatig/tekortschietend gedrag zij hier doelen. Dat kan ik begrijpen. Het is niet zo gemakkelijk, de in dit geding aangevoerde gronden zo te construeren dat er door onrechtmatig gedrag of tekortschieten jegens de vennootschappen waarin [eiser] c.s. aandelen hebben gekocht, aan die vennootschappen schade is toegebracht. A fortiori kost het dan moeite de stellingen van [eiser] c.s. zo uit te leggen, dat hierin de eigenlijke grondslag voor hun vorderingen zou liggen.
50 Het gaat dan, als gezegd, om art. 3 Wte, maar ook om de bepalingen uit oudere wetgeving waar art. 3 Wte op voortbouwt.
51 Zie ook HR (Strafkamer) 17 december 1996, NJ 1998, 21 m.nt. Knigge, i.h.b. rov. 7.3, waarin aan dit begrip een beperkte uitleg wordt gegeven. Dit arrest is geannoteerd door Grundmann-Van de Krol in JOR 1997, 7. Deze noot bevat een groot aantal verwijzingen naar verdere vindplaatsen.
52 De drie parameters die het incidentele middel hier aanhaalt zijn, zoals het middel ook aangeeft, ontleend aan de Parlementaire geschiedenis van (een voorloper van) de Wte. Ik vermeld dat die parameters kritisch zijn besproken door Van de Grinten c.s., Civielrechtelijke gevolgen van handelen in strijd met effectenwetgeving, Preadvies voor de Vereniging voor Effectenrecht 1994, p. 4 - 6. Daar wijzen de schrijvers op een andere parameter, namelijk: het bestaan van een zekere (onderlinge) band tussen de personen die van de "besloten kring" deel uitmaken. Het lijkt mij eerlijk gezegd de vraag of daarmee een eigenschap wordt geïdentificeerd die voor het hier bedoelde begrip "besloten kring" wezenlijk is - maar het valt op dat ook deze eigenschap klaarblijkelijk ontbreekt bij de groep personen, waarop het in deze zaak centraal staande project gericht was.