ECLI:NL:PHR:2010:BO3584
Parket bij de Hoge Raad
- J. Spier
- Rechtspraak.nl
Verwerping van cassatieberoep in kredietovereenkomst en onrechtmatige aangifte oplichting
In deze zaak heeft [Eiser] tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Hof 's-Gravenhage van 17 juni 2008, waarin ABN AMRO Bank NV als gedaagde partij optreedt. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. J. Spier, heeft de conclusie getrokken dat de klachten van [Eiser] grotendeels niet steekhoudend zijn. De klachten zijn in belangrijke mate gebaseerd op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en negeren de dragende grond die in rechtsoverweging 7 van het Hof is vervat. Het Hof heeft vastgesteld dat ABN AMRO handelde op basis van de stellingen van [Eiser] dat aanzienlijke bedragen op de litigieuze rekening zouden worden gestort, en dat de vraag of ABN AMRO op de hoogte was van het faillissement van [Eiser] niet van beslissende betekenis is.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de klachten die betrekking hebben op stellingen die [Eiser] in feitelijke aanleg zou hebben geuit, niet voldoen aan de eisen van artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat niet wordt aangegeven waar deze stellingen zijn gedaan. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat onderdeel 1 van de klachten begrijpelijk maar evident ongegrond is, en dat de overige onderdelen niet voldoende onderbouwd zijn.
De Procureur-Generaal concludeert dat de klachten van [Eiser] niet kunnen slagen, en dat het beroep moet worden verworpen op basis van artikel 81 RO. De bijzondere omstandigheden van de kredietrelatie, zoals de ongefundeerde stellingen van [Eiser] over te genereren inkomsten, zijn door het Hof duidelijk uiteengezet, en de oordelen van het Hof zijn begrijpelijk en goed onderbouwd.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 RO.