ECLI:NL:PHR:2010:BO6879

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04726
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • L. Strikwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van geding in cassatie en rechtsgeldigheid van executie van vorderingen

In deze zaak gaat het om de vraag of een geding in cassatie geldig is geschorst en of de executie van vorderingen rechtmatig is. De Hoge Raad behandelt een schorsingsincident dat voortvloeit uit een eerder arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de eiser is veroordeeld tot betaling van proceskosten aan N.V. Landinvest. Na het niet voldoen aan deze betalingsverplichting heeft Landinvest executoriaal beslag gelegd op de vorderingen van de eiser op Forward Business Parks 2000 N.V. en Chipshol 2000 B.V. De executoriale verkoop van deze vorderingen heeft plaatsgevonden, waarna Hydra Staete B.V. de vorderingen heeft verworven.

De eiser betwist de rechtsgeldigheid van de schorsing en de executie, onder andere door te stellen dat de betekening van het schorsingsexploot niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad overweegt dat de schorsing is ingetreden door de betekening van de ingeroepen grond van schorsing aan de wederpartij, en dat de procedure op naam van de oorspronkelijke partij wordt voortgezet indien aan deze vereisten niet is voldaan. De Hoge Raad concludeert dat de schorsing met ingang van 16 oktober 2009 heeft plaatsgevonden, en dat de bezwaren van de eiser tegen de executie niet doeltreffend zijn.

De Hoge Raad stelt vast dat de vorderingen van de eiser op Forward en Chipshol niet van een persoonlijk karakter zijn, waardoor deze vorderingen overdraagbaar zijn. De eiser heeft niet aangetoond dat de vorderingen niet overdraagbaar zijn, en de Hoge Raad oordeelt dat de vereisten voor levering van de vorderingen zijn nageleefd. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het geding met ingang van 16 oktober 2009 is geschorst, en dat de executie van de vorderingen rechtmatig heeft plaatsgevonden.

Conclusie

08/04726
Mr L. Strikwerda
Zt. 10 sept. 2010
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
1. Forward Business Parks 2000 N.V.
2. Chipshol 2000 B.V.
alsmede
Hydra-Staete B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1. Voor het verloop van het geding in cassatie en het daarin opgeworpen schorsingsincident zij verwezen naar het door de Hoge Raad gewezen tussenarrest van 21 mei 2010. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], Forward, Chipshol en Hydra.
2. Bij voormeld tussenarrest zijn Hydra, Forward en Chipshol door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld zich ter rolle in het schorsingsincident nader uit te laten. Zij hebben ieder voor zich van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een akte uitlating in het schorsingsincident genomen. Partijen hebben vervolgens opnieuw stukken gefourneerd voor arrest in het schorsingsincident.
3. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat in het incident het volgende vast.
(i) [Eiser] is op 14 april 2009 bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot betaling van Euro 4.250,89 aan proceskosten aan de naamloze vennootschap N.V. Landinvest, hierna: Landinvest.
(ii) Een grosse van dit arrest is namens Landinvest bij exploot van 20 april 2009 betekend aan [eiser]. Daarbij is tevens bevel gedaan om binnen twee dagen tot betaling over te gaan.
(iii) Omdat [eiser] niet tot betaling van de proceskosten is overgegaan, heeft Landinvest op 27 april 2009 ten laste van [eiser] op de voet van art. 474bb Rv executoriaal beslag doen leggen op alle huidige en toekomstige vorderingen van [eiser] op (o.a.) Forward en Chipshol, waaronder de vorderingen die in de onderhavige cassatieprocedure in de hoofdzaak aan de orde zijn.
(iv) Dit beslag is namens Landinvest bij exploot van 27 april 2009 betekend aan [eiser]. Daarbij is tevens aangezegd dat de executoriale verkoop van de inbeslaggenomen vorderingen in het openbaar zal geschieden op 27 mei 2009 ten kantore van [A] Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De executoriale verkoop van de inbeslaggenomen vorderingen is door aanplakking volgens plaatselijk gebruik en door aankondiging in een plaatselijk verspreid dagblad bekend gemaakt.
(v) Op 27 mei 2009 heeft de executieveiling plaatsgevonden. De beslagen vordering zijn aan Hydra als hoogste bieder gegund. Het proces-verbaal van de executoriale verkoop, opgesteld door de gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder], houdt onder meer in:
"(...)
Op verzoek van de rekwirant: de naamloze vennootschap N.V. Landinnvest (...);
Uit kracht van de grosse van een arrest, op 14 april 2009, bij vervroeging gewezen door het Gerechtshof Amsterdam, eerste meervoudige burgerlijke kamer, in de zaak tussen rekwirant als geïntimeerde en de gerekwireerde [eiser] (...) als appellant (...);
Na voorlezing van de verkoopvoorwaarden overeenkomstig de belangen der Wet aan de aldaar aanwezige potentiële kopers, ben ik overgegaan tot de openbare verkoop aan de meest biedende van de hieronder vermelde rechten zijnde:
- alle huidige vorderingen van gerekwireerde en alle toekomstige vorderingen (wel voortvloeien uit hoofde van een bestaande rechtsverhouding) van gerekwireerde op:
A. de naamloze vennootschap Forward Business Parks 2000 N.V. (...), waaronder (...) de vorderingen zoals aan de orde gesteld in de procedure bij de Hoge Raad aldaar bekend onder rolnummer C08/04726 (...);
B. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chipshol 2000 B.V. (...), waaronder (...) de vorderingen zoals aan de orde gesteld in de procedure bij de Hoge Raad aldaar bekend onder rolnummer C08/04726 (...);
C. (...);
D. (...);
zijn ineens en ter plaatse verkocht voor een bedrag van Euro 500,00 (zegge vijfhonderd euro) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hydra Staete B.V. (...).
De levering van de bovenvermelde vorderingen aan Hydra Staete B.V. is gerealiseerd middels dit proces-verbaal van executoriale verkoop, welke tevens dient als akte als bedoeld in artikel 3:94 BW;
(...)."
(vi) Tussen Hydra, Forward, Chipshol en Landinvest is een minnelijke regeling totstandgekomen welke onder meer inhoudt dat Hydra finale en algehele kwijting aan Forward en Chipshol heeft verleend met betrekking tot de op 27 mei 2009 gekochte vorderingen.
(vii) Bij exploot van 5 juni 2009 hebben Forward, Landinvest en Hydra [eiser] aangezegd dat Hydra met ingang van 27 mei 2009 te 10.00 uur de enige rechthebbende is op de vorderingen als bedoeld in bijlage 9 bij het exploot (waaronder alle huidige en toekomstige vorderingen van [eiser] op o.a. Forward en Chipshol), dat zij deze omstandigheid inroepen als schorsingsgrond op de voet van art. 225 lid 1 onder c Rv, en dat als gevolg daarvan o.m. de procedure in de hoofdzaak is geschorst.
4. Hydra, daarin gesteund door Forward en Chipshol, stelt zich op het standpunt dat ingevolge art. 225 lid 2 Rv als gevolg van de betekening aan [eiser] van de ingeroepen grond voor de schorsing het geding is geschorst en ingevolge het bepaalde in art. 225 lid 3 Rv alle proceshandelingen, verricht nadat de schorsing is ingetreden, nietig zijn.
5. [Eiser] bestrijdt op verschillende gronden het standpunt van Hydra en heeft geconcludeerd (primair) dat de Hoge Raad zal bepalen dat de onderhavige cassatieprocedure niet geëindigd of geschorst is en dat deze zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.
6. In de eerste plaats voert [eiser] aan dat het schorsingsexploot van 5 juni 2009 niet op de juiste wijze is uitgebracht en in verband daarmee nietig is. Hij stelt daartoe - kort gezegd - dat hij ten tijde van de betekening zijn werkelijk verblijfplaats te [plaats] had, dat Hydra, Forward en Chipshol hiermee bekend waren, en dat de schorsingsgrond derhalve op de voet van art. 54 lid 1 Rv betekend had moeten worden ter plaatse van het werkelijk verblijf van [eiser] en niet, zoals is gebeurd, op de voet van art. 55 lid 1 Rv - in verband met de woonplaats van [eiser] in Monaco - aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht van de rechtbank Haarlem.
7. Ervan uitgaande dat [eiser] met deze stelling wil betogen dat geen sprake van schorsing kan zijn omdat niet aan het in art. 225 lid 2 Rv genoemde vereiste voor schorsing is voldaan, faalt het verweer. Art. 225 lid 2 Rv bepaalt dat schorsing plaatsvindt door betekening van de ingeroepen grond van schorsing aan de wederpartij, dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle, en dat bij gebreke hiervan het geding op naam van de oorspronkelijke partij wordt voortgezet. In het onderhavige geval zijn beide wegen van aanzegging van de schorsing gevolgd. Enerzijds is bij exploot van 5 juni 2009 de ingeroepen grond van schorsing aan [eiser] betekend, anderzijds heeft Hydra bij brief van 11 september 2009 zich gewend tot de Hoge Raad met het verzoek de zaak op de rol te plaatsen ten einde te verstaan dat de zaak is geschorst, dan wel [eiser] in de gelegenheid te stellen zich over de zaak uit te laten, waarna de zaak op de rol van 16 oktober 2009 is geplaatst en een aktewisseling tussen partijen heeft plaatsgevonden. Hydra heeft bij akte ter rolle van 16 oktober 2009 volhard bij haar standpunt dat het geding is geschorst. Zo al zou moeten worden aangenomen dat het schorsingsexploot van 5 juni 2009 niet op de juiste wijze is uitgebracht, is aan het vereiste van art. 225 lid 2 Rv voldaan doordat voormelde akte ter rolle van 16 oktober 2009 is aan te merken als een aanzegging van de schorsing in de zin van die bepaling.
8. Daarnaast betwist [eiser] dat Hydra rechtsverkrijger van de onderhavige vorderingen van [eiser] op Forward en Chipshol is geworden, omdat het beslag op en de executie van de vorderingen nietig of ongeldig zouden zijn. Daartoe heeft [eiser] aangevoerd - kort gezegd - dat de het beslag en de executoriale veiling niet op de juiste wijze aan [eiser] zijn betekend zodat de desbetreffende exploten nietig zijn, dat Landinvest door in de gegeven omstandigheden over te gaan tot het leggen van beslag en tot executie misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, dat het beslag deels niet voor beslag vatbare toekomstige vorderingen betrof, en dat het beslag niet op de voet van art. 477bb Rv kon worden gelegd omdat het mogelijk was derdenbeslag te leggen.
9. Ook dit verweer is niet doeltreffend. De aangevoerde bezwaren horen thuis in een executiegeschil ten aanzien waarvan de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, exclusief bevoegd is. Art. 438 betreffende het executiegeschil kan geen toepassing meer vinden indien, zoals hier, de executie reeds is beëindigd. Wie na afloop van de executie zich over de executie wil beklagen, moet zich in beginsel wenden tot de rechter die volgens de algemene regeling absoluut en relatief bevoegd is. Vgl. L.P. Broekveldt, in: Kluwers Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 438, aant. 2. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] een executiegeschil aanhangig heeft gemaakt of na afloop van de executie zich ten overstaan van de bevoegde rechter over de executie heeft beklaagd, laat staan dat in rechte is vastgesteld dat het gelegde beslag op en de daarop volgende executie van de vorderingen nietig of ongeldig zijn. In deze procedure moet het er derhalve voor worden gehouden dat het beslag en de executie rechtmatig en rechtsgeldig hebben plaatsgevonden.
10. Het vorenstaande brengt mee dat het onderhavige verweer van [eiser] tevens moet falen voor zover daarmee betoogd wil worden dat Hydra, Forward en Chipshol jegens hem in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid handelen door zich te beroepen op een overdracht van de vorderingen die het gevolg is van een onrechtmatig beslag en een onrechtmatige executie.
11. Voorts voert [eiser] aan dat Hydra geen rechthebbende ten aanzien van de vorderingen op Forward en Chipshol is geworden, omdat deze vorderingen niet overdraagbaar zijn aangezien hun aard zich tegen overdracht zou verzettten. [eiser] stelt dat de vorderingen zozeer aan hem als schuldeiser zijn gebonden, dat deze rechten slechts door hem behoren te worden uitgeoefend.
12. Het verweer is ongegrond. Vorderingsrechten hebben een persoonlijk, zich tegen overdracht verzettend karakter, wanneer de te verrichten prestatie verband houdt met persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser. Overdracht van dergelijke vorderingen zou het ongewenste resultaat hebben dat de inhoud van de vordering en daarmee de prestatie van de schuldenaar zou veranderen. Vgl. F.E.J. Beekhoven van den Boezem en G.J.L. Bergervoet, in: Kluwers Vermogensrecht (losbl.), art. 83, aant. 21 en 26.2.3. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de onderhavige vorderingen in voornoemde zin een persoonlijk karakter hebben en derhalve naar hun aard niet overdraagbaar zijn. Hij wijst slechts op de omvang van de door hem gedane investeringen waarmee de vorderingen verband houden en de in verband met de vorderingen reeds jarenlang gevoerde procedures, welke omstandigheden daartoe in ieder geval onvoldoende zijn.
13. Ten slotte voert [eiser] aan dat Hydra geen rechthebbende ten aanzien van de vorderingen op Forward en Chipshol is geworden, omdat niet aan de in art. 3:94 lid 1 BW gestelde vereisten voor levering is voldaan. [eiser] stelt dat geen tot levering van de vorderingen bestemde akte is opgemaakt en, zo al, dat geen (tijdige) mededeling van de inhoud van de akte is gedaan.
14. Voor zover [eiser] het onderhavige verweer grondt op de stelling dat geen tot levering van de vorderingen bestemde akte is opgemaakt, faalt het. De door art. 3:94 lid 1 BW voorgeschreven akte kan ook bestaan in het door de deurwaarder gewaarmerkte, op de verkochte vordering betrekking hebbende uittreksel uit het proces-verbaal van de executoriale verkoop. Vgl. F.M.J. Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, blz. 96, en L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, 2003 (diss.), blz. 212/213. In het onderhavige geval kan het proces-verbaal van de executoriale verkoop van de vorderingen tevens als een tot levering van die vorderingen bestemde akte gelden, nu zulks uitdrukkelijk vermeld staat in het door de deurwaarder ondertekende proces-verbaal. Vereist is dat de akte als bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW is ondertekend door de cedent. Vgl. P.C. van Es, in: Kluwers Vermogensrecht, art. 94, aant. 12.1. De omstandigheid dat het proces-verbaal in het onderhavige geval enkel door de deurwaarder, en niet ook door Landinvest is ondertekend, brengt evenwel niet mee dat het proces-verbaal niet kan worden aangemerkt als een akte in de zin van art. 3:94 lid 1 BW. De deurwaarder handelde immers in opdracht van Landinvest en was ingevolge art. 434 Rv gemachtigd tot het doen van de gehele executie.
15. Voor zover [eiser] het onderhavige verweer doet steunen op de stelling dat, zo er al een tot levering van de vorderingen bestemde akte is opgemaakt, geen (tijdige) mededeling van de inhoud van de akte is gedaan, kan het evenmin doel treffen. De mededeling van de akte als bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW aan de debitor-cessus kan in iedere vorm geschieden en pleegt bij executies op de voet van art. 477bb Rv plaats te vinden door betekening van het proces-verbaal aan de debitor-cessus. Vgl. Jansen, a.w., blz. 96, en Broekveldt, a.w. (diss.), blz. 213. Het proces-verbaal is in het onderhavige geval als bijlage bij het schorsingsexploot op 5 juni 2009 aan Forward en Chipshol betekend. Voor zover [eiser] betoogt dat op die datum de bevoegdheid tot het doen van de mededeling was komen te vervallen, aangezien [eiser] vóór 5 juni 2009, namelijk op 2 juni 2009, alsnog zou zijn overgegaan tot betaling van het nog openstaande bedrag aan proceskosten, moet dit betoog falen, reeds omdat Hydra heeft gesteld dat direct na de executoriale verkoop op 27 mei 2009 aan (vertegenwoordigers van) Forward en Chipshol mondeling mededeling is gedaan en Forward en Chipshol dit ieder voor zich bij hun akte uitlating ter rolle van 25 juni 2010 hebben bevestigd. Anders dan [eiser] aanvoert, is aan de in art. 3:94 lid 1 BW gestelde vereisten voor levering derhalve voldaan.
16. Op grond van het vorenstaande moet worden aangenomen dat sprake is van de in art. 225 lid 1 onder c Rv bedoelde grond voor schorsing van het geding en dat de schorsing ingevolge art. 225 lid 2 Rv (in elk geval) met ingang van 16 oktober 2009 plaatsvindt.
De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal verstaan dat het geding met ingang van 16 oktober 2009 is geschorst.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,