ECLI:NL:PHR:2010:BO8466
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Verhaal van de fiscus op de bestuurder in een invorderingszaak met betrekking tot rechtshandelingen
In deze zaak gaat het om een invorderingszaak waarbij de Ontvanger van de Belastingdienst de bestuurder van een vennootschap, [eiser], heeft gedagvaard. De Ontvanger vorderde onder andere de vernietiging van rechtshandelingen die door [eiser] in privé waren verricht, met als doel de verhaalsmogelijkheden van de fiscus te verminderen. De zaak is gestart met een dagvaarding op 21 oktober 1998, waarin de Ontvanger de rechtbank te Alkmaar verzocht om de verkoop en levering van een boerderij door [eiser] aan [betrokkene 1] te vernietigen. De rechtbank heeft de vorderingen van de Ontvanger toegewezen, maar [eiser] heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 december 2010 geoordeeld dat de verjaringstermijn voor het beroep op vernietiging van de rechtshandeling pas begint te lopen op het moment dat de benadeling daadwerkelijk is ontdekt. Dit betekent dat de Ontvanger niet eerder dan op dat moment kan worden aangesproken. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de stelplicht bij [eiser] ligt om aan te tonen dat de door [betrokkene 1] betaalde koopsom niet afkomstig was van hem, wat hij niet heeft kunnen doen. De Hoge Raad heeft de cassatieberoep verworpen, omdat er geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling hoefden te worden beantwoord.
De zaak is van belang voor de uitleg van de artikelen 34 en 36 van de Invorderingswet 1990, die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van bestuurders en de verjaringstermijnen voor het indienen van vorderingen door de fiscus. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om transparant te zijn over hun financiële transacties en de gevolgen van rechtshandelingen die gedaan worden met het oog op het verminderen van verhaalsmogelijkheden voor schuldeisers.