ECLI:NL:PHR:2010:BO8542
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Rechtsvraag omtrent goede trouw bij overdracht van goederen in invorderingszaken
In deze zaak, die betrekking heeft op een invorderingskwestie, staat de vraag centraal of de rechtspersoon Malt-in-Trade Ltd. als derde te goeder trouw kan worden aangemerkt in het kader van de Invorderingswet 1990. De zaak is aanhangig gemaakt door de Ontvanger van de Belastingdienst, die stelt dat de bestuurder van Malt-in-Trade, [betrokkene 1], handelingen heeft verricht die de mogelijkheid tot verhaal op zijn vermogen hebben verminderd. De Hoge Raad heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij het hof eerder had geoordeeld dat Malt-in-Trade niet als derde te goeder trouw kan worden beschouwd. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de Ontvanger niet hoeft te bewijzen dat de bestuurder wetenschap had van benadeling, maar enkel aannemelijk moet maken dat de bestuurder de mogelijkheid tot verhaal op zijn vermogen heeft willen verminderen. Dit leidt tot een rechterlijk vermoeden van de afwezigheid van goede trouw, waartegen tegenbewijs kan worden geleverd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De zaak is van belang voor de interpretatie van de artikelen 36 lid 8 van de Invorderingswet 1990 en 3:45 BW, die betrekking hebben op de bescherming van derden te goeder trouw.