ECLI:NL:PHR:2011:BM0781

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00944 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.G. (Advocaat-Generaal) Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en rechtsgeldigheid betekening in beslagzaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van verzoeker, die zich richt tegen de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 21 december 2007. Verzoeker had een klaagschrift ingediend tot opheffing van het beslag en teruggave van een geldbedrag van € 148.700, dat onder [betrokkene 1] in beslag was genomen. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk, omdat het geldbedrag reeds verbeurd was verklaard bij vonnis van de politierechter op 2 oktober 2007. De Hoge Raad behandelt de vraag of het cassatieberoep tijdig is ingesteld. De beschikking is op 28 december 2007 betekend op het kantooradres van de raadsman van verzoeker, mr. J.P. Plasman. Verzoeker stelde dat de betekening niet rechtsgeldig was, omdat hij ten tijde van de betekening geen bekende woon- of verblijfplaats had in Nederland. De Hoge Raad oordeelt dat de betekening rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, omdat verzoeker zijn raadsman had aangewezen als gemachtigde om de stukken in ontvangst te nemen. De termijn voor het instellen van cassatie is echter overschreden, waardoor verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn beroep. De Hoge Raad concludeert dat de onjuiste informatie in de beschikking over de beroepstermijn niet kan leiden tot een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Daarnaast wordt opgemerkt dat verzoeker geen rechtens te respecteren belang heeft, aangezien het geldbedrag inmiddels onherroepelijk verbeurd is verklaard. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.

Conclusie

Nr. 08/00944 B
Mr Jörg
Zitting 26 oktober 2010
Aanvullende conclusie inzake:
[Verzoeker = klager]
1. Bij beschikking van 21 december 2007 heeft de rechtbank te Middelburg het beklag van verzoeker, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van het geldbedrag van € 148.700,= aan verzoeker ongegrond verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. In mijn conclusie van 6 april 2010 concludeerde ik tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker, omdat het beroep in cassatie niet binnen de bij wet voorgeschreven termijn is ingesteld.
4. De vraag is vervolgens gerezen of de betekening van de bestreden beschikking aan verzoeker echter wel rechtsgeldig is geschied en zo ja, of de overschrijding van de beroepstermijn door verzoeker verontschuldigbaar is, nu de bestreden beschikking vermeldt dat
"(...) door de klager binnen een maand na de betekening van deze beslissing beroep in cassatie [kan] worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (...)".
5. In deze zaak doen zich verscheidene kwesties voor die betrekking hebben op de vraag of verzoeker ontvangen dient te worden in zijn cassatieberoep. De eerste kwestie is reeds onder punt 4 genoemd: de rechtsgeldigheid van de betekening van de beschikking aan verzoeker en de eventuele verontschuldigbare termijnoverschrijding door verzoeker bij het instellen van het cassatieberoep. De tweede kwestie betreft de vraag of verzoeker überhaupt belang heeft bij het ingestelde beroep. Beide punten zullen worden besproken, maar eerst volgt een korte weergave van de feiten die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn.
6. Verzoeker is een derde die stelt rechthebbende te zijn van het geldbedrag dat onder [betrokkene 1] (alias [B] alias [C]) in beslag is genomen. Ten aanzien van dit geldbedrag hebben de volgende handelingen in chronologische volgorde plaatsgehad:
1) Op 2 oktober 2007 heeft de politierechter in de rechtbank te Middelburg vonnissen gewezen in de strafzaken tegen de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Het geldbedrag van € 148.700,= dat onder [betrokkene 1] in beslag was genomen, is door de politierechter bij het vonnis, gewezen tegen [betrokkene 2], verbeurd verklaard;(1),(2)
2) Op 4 oktober 2007 is bij de rechtbank te Middelburg het namens verzoeker ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv ontvangen, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van het geldbedrag aan verzoeker;
3) Op 11 december 2007 is het klaagschrift van verzoeker door de raadkamer van de rechtbank te Middelburg behandeld;
4) Op 14 december 2007 heeft [betrokkene 2] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter d.d. 2 oktober 2007 (zie onder 1))(3);
5) Op 21 december 2007 heeft de rechtbank te Middelburg beschikking gewezen in de beklagzaak van verzoeker. Daarbij is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat de politierechter het geldbedrag reeds verbeurd had verklaard bij vonnis d.d. 2 oktober 2007;
6) Op 28 december 2007 is de beschikking - volgens de akte van uitreiking ervan - uitgereikt op het adres Roelof Hartstraat 31 te Amsterdam, zijnde dit adres het kantooradres van de toenmalige raadsman van verzoeker, mr. J.P. Plasman;
7) Op 15 januari 2008 heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld tegen de voornoemde beschikking;
8) Op 29 april 2009 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage arrest gewezen in de strafzaak tegen [betrokkene 2]. Hierbij is [betrokkene 2] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep;(4)
9) Op 14 mei 2009 is het hierboven genoemde arrest van het hof onherroepelijk geworden en daarmee ook het vonnis van de politierechter d.d. 2 oktober 2007.
7. Ik begin met de bespreking van de vraag of verzoeker tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld.
8. Zoals gezegd houdt de akte van uitreiking van de beschikking in dat deze op 28 december 2007 is uitgereikt op het kantooradres van de toenmalige raadsman van verzoeker. Aldaar is de beschikking door een receptioniste in ontvangst genomen. Aan de akte van uitreiking van de beschikking is geen VIP-overzicht of GBA-overzicht omtrent verzoeker gehecht. Hierdoor kan niet worden nagegaan of ten behoeve van de betekening van de beschikking onderzoek is gedaan naar de feitelijke verblijfplaats en de adresgegevens van verzoeker.
9. Op 15 januari 2009 heeft de griffie van de Hoge Raad, in verband met de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv, via het VIP-systeem een overzicht aangevraagd van de gegevens van verzoeker. Dit overzicht vermeldt dat de 'opgeroepen' persoon niet in het systeem is gevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat verzoeker nooit ingeschreven is geweest in de Gemeentelijke Basis Administratie; een GBA-adres had hij ten tijde de betekening van de beschikking dan ook niet.
10. Het vorenstaande sluit de mogelijkheid dat verzoeker op 28 december 2007, de dag van de betekening van de beschikking, in detentie zat echter niet uit. Voor alle zekerheid heb ik dan ook bij de Dienst Justitiële Inrichtingen een overzicht doen opvragen van de detentiegegevens van verzoeker over de periode 1 december 2007 tot en met 31 januari 2008. Ook dit overzicht vermeldt dat de 'opgeroepen' persoon niet in het systeem is gevonden. Hieruit volgt dat verzoeker op dag van betekening van de beschikking niet in detentie zat.
11. De aan de Hoge Raad ingezonden stukken houden ook niet een adres in dat op de dag van de betekening van de beschikking wellicht kon gelden als feitelijke woon- of verblijfplaats van verzoeker in Nederland.
12. In het dossier is voorts een drietal stukken aanwezig dat sterk doet vermoeden dat verzoeker op de dag van de betekening van de beschikking zijn woon- of verblijfplaats had in het buitenland.
Het eerste stuk betreft het proces-verbaal van de raadkamer van de rechtbank d.d. 11 december 2007. Dit proces-verbaal houdt - voor zover relevant - als mededeling van de raadvrouw van verzoeker in: "Het verkrijgen van informatie van [...] cliënt neemt tijd in beslag doordat hij woonachtig is in Albanië."
Het tweede stuk is een kopie van een faxbericht dat op 17 juli 2007 door verzoeker is ondertekend en aan diens toenmalige raadsman is gericht. Dit faxbericht houdt - voor zover relevant - als gegevens van verzoeker in: "I (...) [klager], (...) resident in [woonplaats], Albania".
Het laatste stuk is de kopie van een afschrift van een bankrekening op naam van verzoeker, inhoudende de gegevens:
"Adresa: [klager], Idriz
Qerret
Kavaje Albania
Tel: 06[001]"
13. Raadpleging van de alom bekende zoekmachine "google maps" leert dat Qerret een 'stad' is gelegen naast de 'stad' Kavaj(ë) in Albanië. Verzoeker was op de dag van de betekening van de beschikking kennelijk woonachtig in Albanië, maar zijn woon- of verblijfplaats was destijds niet bekend.
14. Het namens verzoeker ingediende klaagschrift vermeldt intussen dat verzoeker "(...) voor deze aangelegenheid woonplaats [kiest] (...) ten kantore van mr. J.P. Plasman, die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd het klaagschrift te ondertekenen en in te dienen." Door ter zake van de beklagprocedure voor de rechtbank woonplaats te kiezen ten kantore van zijn raadsman heeft verzoeker te kennen gegeven oproepingen, beschikkingen en andere mededelingen in verband met deze procedure aldaar te willen ontvangen. Het kantooradres van verzoekers toenmalige raadsman dient mijns inziens dan ook te gelden als een door verzoeker opgegeven postadres.
15. Al met al kan worden geconcludeerd dat verzoeker ten tijde van de betekening van de beschikking geen bekende woon- of verblijfplaats, maar wel een postadres had in Nederland.
16. Wanneer de geadresseerde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft is de betekening in elk geval geldig indien de uit te reiken gerechtelijke mededeling is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend (art. 588, eerste lid sub b onder 3, Sv en HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.23, m.nt. Sch). In het geval dat ten tijde van de uitreiking een postbusnummer of postadres van de geadresseerde bekend is dient wel een afschrift van de gerechtelijke mededeling naar die postbus of dat postadres te worden verzonden (HR NJ 2002, 317, rov. 3.23).
17. Verzoeker, die zelf niet in Nederland woonde of verbleef, heeft het kantooradres van zijn toenmalige raadsman als postadres in Nederland opgegeven, kennelijk om te voorkomen dat gerechtelijke mededelingen verband houdend met zijn beklagprocedure hem niet zouden bereiken (vgl. HR 21 januari 2003, LJN AF1978 en HR 15 september 1997, LJN ZD0794, NJ 1998, 115). Gelet op het grote financiële belang is dit ook alleszins begrijpelijk.
18. De beschikking is i.c. rechtstreeks uitgereikt op het door verzoeker opgegeven postadres (alwaar het in ontvangst is genomen) en is niet uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te Middelburg - het arrondissement waar de beklagzaak het laatst heeft gediend -, in welk geval ook een afschrift van de beschikking naar het postadres van verzoeker had moeten worden verzonden.
19. Laat ik vooropstellen dat het voor het beoogde resultaat, namelijk terhandstelling van de beschikking aan verzoeker, niet uitmaakt of de beschikking door het openbaar ministerie eerst aan de griffier van de rechtbank is uitgereikt en vervolgens in afschrift is verzonden naar het postadres van verzoeker, dan wel door het openbaar ministerie rechtstreeks op dat postadres is uitgereikt. De enkele omstandigheid dat de beschikking niet eerst is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te Middelburg, waarna een afschrift naar het postadres van verzoeker is verzonden, maar door het openbaar ministerie rechtstreeks is uitgereikt op het postadres van verzoeker, kan mijns inziens niet meebrengen dat de betekening nietig is, nu de tussenkomst van de griffier i.c. geen enkele betekenis of toegevoegde waarde heeft voor het ter hand stellen van de beschikking aan verzoeker. Ik merk hierbij op dat betekening ter griffie, ingeval de geadresseerde geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, louter ten doel heeft te verzekeren dat de rechtsgeldigheid van de uitreiking te allen tijde in rechte kan worden vastgesteld.(5) Ik kom dan ook tot het oordeel dat de beschikking rechtsgeldig is betekend aan verzoeker.
20. In mijn eerdere conclusie heb ik vastgesteld dat het cassatieberoep te laat is ingesteld. In zijn reactie op mijn conclusie stelt de raadsman van verzoeker dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is, nu de omstandigheid dat het beroep te laat is ingesteld te wijten is aan het feit dat de bestreden beschikking vermeldt dat door de klager binnen een maand na de betekening van de beslissing beroep in cassatie kan worden ingesteld.
21. Voorop moet worden gesteld dat de in art. 552d, tweede lid, Sv voorgeschreven termijn van veertien dagen waarbinnen de klager beroep in cassatie kan instellen tegen een beschikking van openbare orde is. Overschrijding van deze termijn betekent in de regel dat de klager niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de klager niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte informatie waardoor bij de klager of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet is aangevangen dan wel op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 7 september 2010, LJN BM6671, NJ 2010, 488). Daarbij dient voorts te worden aangetekend dat een verzuim van de raadsman tot de omstandigheden behoort die wel voor rekening van de klager komen.
22. I.c. doet zich het geval voor dat de bestreden beschikking foutieve informatie bevat over de termijn waarbinnen beroep in cassatie kan worden ingesteld. De in de beschikking vermelde beroepstermijn van één maand is langer dan de wettelijke termijn van veertien dagen.
23. Een kennelijk door de griffier van de rechtbank op de beschikking vermelde onjuiste beroepstermijn kan de wettelijke regeling omtrent de beroepstermijn echter niet opzij zetten (vgl. de civiele zaken HR 26 september 1997, LJN ZC2441, NJ 1998, 7 en HR 4 oktober 1996, LJN ZC2164, NJ 1997, 63). Dit neemt niet weg dat sprake kan zijn van bijzondere, verzoeker niet toe te rekenen omstandigheden, welke de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn.(6) De vraag is dan of de foutieve mededeling in de beschikking omtrent de beroepstermijn bij verzoeker of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat de termijn voor het instellen van beroep in cassatie één maand bedroeg.
24. Mijn antwoord op deze vraag luidt, gezien de concrete omstandigheden van het geval, ontkennend. Daarbij neem ik onder meer in aanmerking dat de bestreden beschikking op 28 december 2007 ten kantore van de toenmalige raadsman van verzoeker is uitgereikt. Het kan niet anders dan dat deze raadsman tijdig - en daarmee bedoel ik binnen de beroepstermijn van veertien dagen - op hoogte is geraakt van de dag waarop de termijn voor het instellen van cassatieberoep is gaan lopen. Het is zijn taak als raadsman om ervoor te waken dat de beroepstermijn wordt overschreden. De onjuiste mededeling in de beschikking over de beroepstermijn kan bij de raadsman niet de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat één maand de termijn is waarbinnen beroep in cassatie kan worden ingesteld, nu een raadsman uit hoofde van zijn functie kan worden geacht bekend te zijn met bij wet voorgeschreven beroepstermijnen en de leer dat deze termijnen van openbare orde zijn. Nu de toenmalige raadsman van verzoeker, die tijdig op de hoogte is geraakt van de dag waarop de termijn is gaan lopen, niet de nodige zorg heeft betracht om namens zijn cliënt tijdig beroep in cassatie in te stellen (of te doen instellen), dient het verzuim voor rekening van verzoeker te blijven. De overschrijding van de beroepstermijn is naar mijn oordeel niet verontschuldigbaar. In zoverre concludeer ik dan ook (wederom) tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
25. Ingeval Uw Raad een andere mening mocht zijn toegedaan, merk ik op dat zich een tweede grond voordoet waarop verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn beroep: het gebrek aan een rechtens te respecteren belang.
26. Het klaagschrift van verzoeker strekte, zoals gezegd, tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van het geldbedrag dat onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. De rechtbank heeft het beklag van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, met als motivering dat het in het klaagschrift bedoelde geldbedrag reeds verbeurd was verklaard bij vonnis gewezen door de politierechter in de rechtbank te Middelburg d.d. 2 oktober 2007 in de strafzaak tegen [betrokkene 2], de medeverdachte van [betrokkene 1].
27. Uit de door mij ingewonnen en onder 6 al weergegeven informatie bij de rechtbank te Middelburg en het gerechtshof te 's-Gravenhage blijkt dat [betrokkene 2] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft [betrokkene 2] bij arrest van 29 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Tegen dit arrest van hof is geen rechtsmiddel ingesteld, met als gevolg dat het op 14 mei 2009 onherroepelijk is geworden. Hiermee is ook het door de politierechter gewezen vonnis d.d. 2 oktober 2007 onherroepelijk geworden.
28. Het vorenstaande betekent dat het geldbedrag waarop het klaagschrift betrekking heeft bij een thans onherroepelijk geworden vonnis verbeurd is verklaard. In de lijn van HR 21 januari 2003, LJN AE6590 en HR 17 februari 2009, LJN BG8968 meen ik te kunnen concluderen dat verzoeker wegens gebrek aan belang niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep.(7)
29. Ik heb mij wel het een en ander afgevraagd over de juistheid van dit advies. Ik wijs hierop op HR 23 november 1993, LJN ZC9284, NJ 1994, 263, m.nt. ThWvV. De Hoge Raad heeft in rov. 6.4 van dit arrest bepaald dat:
"[r]edelijke wetstoepassing voorts [meebrengt] dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv constateert dat, sedert de indiening daarvan, de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is tot behandeling van het aldus opgevatte klaagschrift, dient het te bepalen dat de griffier de stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht."
30. Ik heb mij afgevraagd of in plaats van tot niet-ontvankelijkverklaring niet over moet worden gegaan tot conversie, aangezien het in rov. 6.4 bedoelde geval zich hier voordoet, namelijk: het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van de beklagzaak constateert dat sedert de indiening van het klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, het voorwerp waarop dat klaagschrift betrekking heeft inmiddels bij onherroepelijke en daarmee ook uitvoerbare beslissing verbeurd is verklaard.
31. Ik heb weinig doorslaggevende argumenten kunnen vinden waarom van HR NJ 1994, 263 moet worden afgeweken en ik meen deze argumenten ook niet te kunnen vinden in de arresten waarnaar ik in punt 28 verwijs. Het enige wat ik kan bedenken is dat conversie in cassatiefase met zich meebrengt dat de Hoge Raad het geconverteerde beklag in volle omvang zal moeten behandelen. Dit laatste laat zich niet met de aard van het cassatieberoep en de taak van de Hoge Raad verenigen. Ik nodig Uw Raad dan ook uit tot een antwoord op de door mij gestelde vraag.
32. Voor ingeval Uw Raad mocht oordelen dat verzoeker ontvangen dient te worden in zijn cassatieberoep, vervolg ik met een beoordeling van het namens verzoeker voorgestelde middel.
33. Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beklag onjuist is, althans niet zonder meer begrijpelijk is.
34. De rechtbank heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en heeft daartoe overwogen dat de politierechter in de rechtbank te Middelburg het in het klaagschrift bedoelde geldbedrag bij vonnis d.d. 2 oktober 2007 heeft verbeurd verklaard.
35. Volgens de toelichting op het middel is de beslissing van de rechtbank onjuist, nu het vonnis van de politierechter geen onherroepelijke beslissing betreft.
36. Volgens HR 7 juli 2009, LJN BI1026, rov. 2.3 kan een klaagschrift als bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv door een belanghebbende worden ingediend zolang ten aanzien van het in beslag genomene nog geen onherroepelijke beslissing is genomen.
37. Het oordeel van de rechtbank dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn beklag is gelet op het vorenstaande niet begrijpelijk. Het middel slaagt alsdan.
38. Deze (aanvullende) conclusie strekt wederom tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie het vonnis van de politierechter te Middelburg d.d. 2 oktober 2007, gewezen in de strafzaak tegen [betrokkene 1], onder parketnummer 12/706162-07, alsmede het vonnis van de politierechter te Middelburg van dezelfde datum in de strafzaak tegen [betrokkene 2], onder parketnummer 12/706161-07.
2 Ik beperk me in het vervolg tot het vonnis gewezen tegen [betrokkene 2], nu slechts dit vonnis relevant is voor de onderhavige zaak.
3 Zie de daarvan opgemaakte akte instellen rechtsmiddel.
4 Zie het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 29 april 2009, gewezen tegen [betrokkene 2], onder rolnummer 22/006637-07.
5 Zie Kamerstukken II 1983/84 18 324, nr. 3, p. 13-14.
6 Vlg. HR NJ 1997, 63 en HR 31 januari 1995, LJN ZC9941.
7 Zie ook de conclusie genomen door A-G Fokkens voor HR 15 mei 2001, LJN ZD2629.
Nr. 08/00944 B
Mr Jörg
Zitting 6 april 2010
Conclusie inzake:
[Verzoeker = klager]
1. Namens verzoeker heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het cassatieberoep is gericht zich tegen de beschikking van de rechtbank te Middelburg d.d. 21 december 2007, op het namens verzoeker ingestelde beklag als bedoeld in art. 552a, eerste lid, Sv.
3. De eerste vraag is of het cassatieberoep tijdig is ingesteld. Ingevolge art. 552d, tweede lid, Sv kan verzoeker binnen veertien dagen nadat de daar bedoelde beschikking aan hem is betekend beroep in cassatie instellen.
4. Verzoeker heeft op 15 januari 2008 beroep in cassatie ingesteld. Uit de akte van uitreiking van de beschikking blijkt dat deze op 28 december 2007 is uitgereikt op Roelof Hartstraat 31 te Amsterdam, zijnde het kantooradres van mr. J.P. Plasman, de toenmalige raadsman van verzoeker. Aldaar is de beschikking door een receptioniste in ontvangst genomen.
5. Het zich bij de stukken bevindende klaagschrift vermeldt dat verzoeker voor deze aangelegenheid woonplaats kiest op het voornoemde adres, ten kantore van mr. Plasman, die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd het klaagschrift te ondertekenen en in te dienen.
6. Door ter zake van de beklagprocedure voor de rechtbank woonplaats te kiezen ten kantore van zijn raadsman heeft verzoeker te kennen gegeven oproepingen, beschikkingen en andere mededelingen in verband met deze procedure aldaar te willen ontvangen en zijn raadsman en diens kantoorpersoneel aan te wijzen als gemachtigden om deze stukken in ontvangst te nemen. De raadsman en zijn kantoorpersoneel dienen dan ook te worden aangemerkt als gemachtigden als bedoeld in art. 529, tweede lid, Sv. Hieruit volgt dat de betekening van de bestreden beschikking rechtsgeldig heeft plaatsgevonden (vgl. HR 22 november 1994, LJN ZC9868, NJ 1995, 188).
7. Het cassatieberoep is ingesteld na afloop van de veertien-dagen termijn waarbinnen beroep in cassatie openstond. Daarom kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn beroep.
8. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G