ECLI:NL:PHR:2011:BO1587
Parket bij de Hoge Raad
- M. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Vluchtelingenverdrag en de bescherming van asielzoekers bij illegale entree
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2011 uitspraak gedaan over de toepassing van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in relatie tot de vervolging van een verdachte die opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op haar naam gesteld reisdocument. De verdachte, die op 25 februari 2005 in Hoek van Holland werd aangehouden, had verklaard dat zij op doorreis was naar Groot-Brittannië, maar werd in Nederland aangehouden met een vals paspoort. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte geen beroep kon doen op de bescherming van artikel 31, omdat zij in een veilig derde land zou hebben verbleven voordat zij Nederland bereikte. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende inzicht had gegeven in zijn gedachtegang en dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was, omdat het Hof niets had vastgesteld over de duur van het verblijf van de verdachte in het derde land en haar intenties met betrekking tot haar reis naar Nederland.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukte dat voor een beroep op artikel 31 niet vereist is dat de vluchteling zonder enige onderbreking uit het land van herkomst reist. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet had aangetoond dat de verdachte daadwerkelijk in een veilig derde land had verbleven en dat het oordeel van het Hof over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet voldoende was gemotiveerd. De zaak werd terugverwezen naar het Hof voor een nieuwe beoordeling.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van vluchtelingen en asielzoekers die via andere landen naar Nederland reizen. De Hoge Raad benadrukte dat de bescherming van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag niet zo strikt moet worden geïnterpreteerd dat vluchtelingen die via veilige derde landen reizen, automatisch worden uitgesloten van bescherming. Dit arrest onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van elke individuele zaak, met inachtneming van de intenties van de vluchteling en de duur van het verblijf in andere landen.