ECLI:NL:PHR:2011:BO4453

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02587
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 09/02587
Mr. Vellinga
Zitting: 9 november 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld bij arrest van 24 maart 2009.
2. Namens verdachte heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over de motivering van de verwerping van het verzoek tot aanhouding.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 maart 2009 houdt daaromtrent het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat door de raadsman van de verdachte mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, per faxberichten d.d. 18 februari 2009 en 3 maart 2009 om aanhouding van de behandeling van de zaak in hoger beroep is verzocht. Het hof heeft schriftelijk op 11 maart 2009 aan de raadsman medegedeeld dat het verzoek niet zal worden gehonoreerd op grond van het landelijke aanhoudingenprotocol, nu het een overzichtelijke kantonzaak betreft en een raadsman voor vervanging dient te zorgen wanneer hij voorziet dat hij niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen.
De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van het verzoek om aanhouding.
Het hof wijst het verzoek af op de in de brief van 11 maart 2009 vermelde gronden."
5. Het gaat hier om een namens verdachte gedaan verzoek tot aanhouding, inhoudende dat wordt verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak omdat verdachtes raadsman hem vanwege vakantie niet kan bijstaan, en hij beslist niet wil dat een andere advocaat hem bijstaat.(1)
6. Bij de afwijzing van het verzoek verwijst het Hof naar een bepaling van het door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren vastgestelde aanhoudingenprotocol, luidende:
Wanneer een raadsman voorziet dat hij niet ter terechtzitting aanwezig kan zijn, dient hij voor vervanging te zorgen. Dit geldt ook voor raadslieden met een eenmanskantoor. Een en ander ligt alleen anders als het een gecompliceerde zaak betreft of wanneer de raadsman een specifieke, in deze zaak benodigde deskundigheid bezit.
7. Op het punt van verhindering van de raadsman luidt het protocol in zijn geheel:
Verhindering van de raadsman
Wanneer een raadsman voorziet dat hij niet ter terechtzitting aanwezig kan zijn, dient hij voor vervanging te zorgen. Dit geldt ook voor raadslieden met een eenmanskantoor. Een en ander ligt alleen anders als het een gecompliceerde zaak betreft of wanneer de raadsman een specifieke, in deze zaak benodigde deskundigheid bezit.
In ieder geval wordt geen uitstel wegens verhindering van de raadsman verleend:
• indien uit het dossier blijkt dat de zittingsdatum in overleg met de raadsman is vastgesteld, dan wel dat de raadsman in de gelegenheid is geweest te reageren op een tijdig kenbaar gemaakte, voorgenomen zittingsdatum en tijdstip;
• indien blijkt, dat de verhindering bij de raadsman al bekend was ten tijde van het accepteren van de zaak.
Bij verhindering van de raadsman moet de verhindering voldoende dringend en aannemelijk zijn. De aannemelijkheid wordt aangenomen op grond van de mededeling van verhindering. De dringendheid moet wel getoetst worden.
Voor de verhindering als gevolg van andere zittingen geldt in het algemeen:
• de zitting gaat voor verlengingen gevangenhouding en rc-verhoren;
• preventieve zaken gaan voor niet preventieve zaken;
• de eerder bepaalde zitting gaat voor de later bepaalde zitting.
Een aanhoudingsverzoek wordt (dus; zie hierboven) niet gehonoreerd omdat de verdachte te laat een raadsman heeft ingeschakeld of te laat van raadsman is gewisseld. De desbetreffende advocaat wordt voor de aanvang van de behandeling van de zaak in de gelegenheid gesteld het dossier in te zien. De geplande zitting gaat in ieder geval door. Of de desbetreffende zaak dan inhoudelijk wordt behandeld, wordt op de zitting beslist.
8. Het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren (hierna: LOVS) bezit bij gebreke van enige wettelijke grondslag niet de bevoegdheid rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte, zoals in een geval als het onderhavige de aan de rechter gelaten ruimte om te beoordelen of een verzoek tot aanhouding al dan niet wordt gehonoreerd.(2) Daarom kan het door het LOVS "uitgevaardigde" Aanhoudingenprotocol rechtens geen grondslag vormen voor de beoordeling van een verzoek tot aanhouding.
9. De dagvaarding in hoger beroep is op 12 februari 2009 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage. Dezelfde dag is een afschrift van de dagvaarding gezonden aan het GBA-adres van de verdachte. Op 18 februari 2009 verzocht verdachtes raadsman aanhouding van de behandeling van de zaak als voormeld. Dit verzoek is dus gedaan zes dagen nadat de dagvaarding in hoger beroep was uitgereikt en ongeveer vijf weken voor de dag van de terechtzitting.
10. De vraag is of een zo tijdig voor de terechtzitting gedaan verzoek tot aanhouding kan worden afgewezen op de enkele grond dat het gaat om een overzichtelijke kantonzaak en de raadsman van de verdachte maar voor vervanging moet zorgen.
11. Aan de motivering van de afwijzing van het verzoek valt reeds dadelijk op dat het wordt afgewezen omdat verdachtes raadsman maar voor vervanging moet zorgen, dus op grond van een nalatigheid van verdachtes raadsman. Dusdoende wordt miskend dat het niet gaat om een verzoek dat de raadsman te eigen behoeve doet maar om een verzoek dat hij doet namens en ten behoeve van zijn cliënt. De vraag is dus niet of verdachtes raadsman voor een vervanger moet zorgen maar of de verdachte er genoegen mee moet nemen dat een andere dan de door hem gekozen raadsman hem bijstaat. Daarover laat het Hof zich niet uit.
12. Vanzelfsprekend is dat in het onderhavige geval niet. Verdachte werd niet alleen vervolgd ter zake van een snelheidsovertreding maar tegen hem werd ook de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijk opgelegde straf van ontzegging van de rijbevoegdheid.
13. Nu voorts het verzoek om aanhouding ruimschoots voor de dag van de terechtzitting en kort na de betekening van de dagvaarding werd gedaan vergt het nadere motivering waarom verdachte afstand moest doen van zijn recht zich te laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze (art. 6 lid 3 onder c EVRM).
14. Het voorgaande wordt niet anders wanneer in aanmerking wordt genomen dat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen. Het is niet bekend of de verdachte weg bleef omdat hij er van meet af aan vanuit is gegaan dat zijn raadsman hem als daartoe bepaaldelijk gemachtigd zou verdedigen, omdat hij niet zonder bijstand van zijn raadsman ter terechtzitting wilde verschijnen, omdat zijn raadsman hem heeft gezegd dat hij er vanuit kon gaan dat het verzoek om aanhouding zou worden gehonoreerd of omdat de verdachte er bij nader inzien vanaf zag zich in hoger beroep te verdedigen. Daarom valt uit het enkele niet verschijnen niet op te maken dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht zich door een raadsman te laten verdedigen, laat staan dat die afstand daar ondubbelzinnig(3) uit zou kunnen worden afgeleid.
15. Het middel slaagt.
16. Het tweede en het derde middel berusten op de klacht dat het Hof geen correctie op de door de verbalisant gemeten snelheid heeft aangebracht in verband met onnauwkeurigheid veroorzaakt doordat de snelheid is gemeten door middel van achtervolging van het door verdachte bestuurde motorvoertuig met een motorvoertuig van de politie en beide voertuigen niet met een onwrikbare ijzeren staaf aan elkaar waren verbonden.
17. Bewijsmiddel 1 houdt in dat de snelheid is gemeten door het door verdachte bestuurde voertuig met het dienstvoertuig op gelijkblijvende of vrijwel gelijkblijvende tussenafstand te volgen. Derhalve hoefde het Hof niet een correctie op de gemeten snelheid toe te passen als in de toelichting op de middelen bedoeld.
18. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Brief van 18 februari 2009.
2 HR 3 december 2002, LJN AE8838, NJ 2003, 570.
3 Zie o.a. EHRM 15 november 2007, appl.nr. 26986/03, § 90 (Galstyan v. Armenia).