ECLI:NL:PHR:2011:BO9814
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Bewijsklacht opzet in deelneming aan criminele organisatie
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte kan worden veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie op basis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat voor deelneming voldoende is dat de verdachte in het algemeen weet dat de organisatie tot doel heeft misdrijven te plegen. Echter, uit de bewijsvoering in deze zaak blijkt niet dat de verdachte deze wetenschap had. De uitspraak van het Hof is niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed, omdat de gebezigde bewijsmiddelen niet aantonen dat de verdachte wist dat de organisatie zich bezighield met het plegen van misdrijven.
De zaak betreft een cassatieverzoek van de verdachte, die eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was veroordeeld. De advocaat van de verdachte, mr. A.H. Westendorp, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt op de bewijsvoering van het oogmerk van de verdachte. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat wetenschap van concrete misdrijven niet vereist is voor deelneming aan een criminele organisatie.
De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel slaagt en dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak moet vernietigen. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar dit punt kan onbesproken blijven als de Hoge Raad besluit de zaak om andere redenen terug te verwijzen. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugverwijzing naar een ander Hof voor herbehandeling van de zaak.