ECLI:NL:PHR:2011:BO9814

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03250
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht opzet in deelneming aan criminele organisatie

In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte kan worden veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie op basis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat voor deelneming voldoende is dat de verdachte in het algemeen weet dat de organisatie tot doel heeft misdrijven te plegen. Echter, uit de bewijsvoering in deze zaak blijkt niet dat de verdachte deze wetenschap had. De uitspraak van het Hof is niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed, omdat de gebezigde bewijsmiddelen niet aantonen dat de verdachte wist dat de organisatie zich bezighield met het plegen van misdrijven.

De zaak betreft een cassatieverzoek van de verdachte, die eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was veroordeeld. De advocaat van de verdachte, mr. A.H. Westendorp, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich richt op de bewijsvoering van het oogmerk van de verdachte. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat wetenschap van concrete misdrijven niet vereist is voor deelneming aan een criminele organisatie.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel slaagt en dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak moet vernietigen. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar dit punt kan onbesproken blijven als de Hoge Raad besluit de zaak om andere redenen terug te verwijzen. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het Hof en terugverwijzing naar een ander Hof voor herbehandeling van de zaak.

Conclusie

Nr. 08/03250
Mr. Vellinga
Zitting: 14 december 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld bij arrest van 18 juli 2008.
2. Namens verdachte heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 08/03250 en 09/01913. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
4. Het middel houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het bewezenverklaarde oogmerk had.
5. De tenlastelegging is door het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus verstaan dat waar daarin van oogmerk wordt gesproken bedoeld is oogmerk in de in art. 140 Sr bedoelde zin.
6. Over dat oogmerk overwoog het Hof:
"In zijn arrest d.d. 8 oktober 2002 (NJ 2003, 65) heeft de Hoge Raad beslist dat het enerzijds voor deelneming aan een criminele organisatie voldoende is dat een verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, maar dat anderzijds niet vereist is dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist."
Het oordeel van het Hof dat voor het bewijs van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde oogmerk is vereist dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.(1)
7. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan wel worden afgeleid dat de verdachte voor deelnemers aan een criminele organisatie hand- en spandiensten verrichtte, maar noch uit de bewijsoverwegingen van het Hof noch uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. De gebezigde bewijsmiddelen lijken tot op zekere hoogte op het tegendeel te wijzen. Bewijsmiddel 97 houdt immers in dat de verdachte heeft verklaard:
"Ik werd wel voorzichtig door de veroordeling van [betrokkene 1]. Ik wilde niet weer bij allerlei zaken betrokken worden."
8. Het middel slaagt.
9. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 23 juli 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit punt kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.(2)
10. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 18 november 1997, NJ 1998, 225, HR 8 oktober 2002, LJN AE5651, NJ 2003, 64 en HR 5 september 2006, LJN AV4144 en LJN AV4122, NJ 2007, 336 m. nt. T.M. Schalken, resp. rov. 6.3 en 7.3.
2 HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.