ECLI:NL:PHR:2011:BP0324

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02461
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoereikende verwerping van het beroep op noodweer(exces) door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de verwerping van een beroep op noodweer(exces) door het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem. De verdachte was door het Hof veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en had cassatie ingesteld. De verdediging stelde dat er na de aankomst van de verdachte en zijn broer een noodweersituatie was ontstaan, maar het Hof oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte had verklaard dat de ruzie al was gesust toen zij arriveerden, wat het Hof als voldoende grond zag om het beroep op noodweer te verwerpen.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de verwerping van het beroep op noodweer(exces) op ontoereikende gronden had gedaan. De verdediging had aangevoerd dat er na de aankomst van de verdachte een nieuwe wederrechtelijke aanranding had plaatsgevonden, wat een noodweersituatie zou kunnen rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheid dat de ruzie al was gesust niet uitsloot dat er nadien een noodweersituatie kon zijn ontstaan. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof het beroep op noodweer(exces) niet adequaat had beoordeeld.

De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van noodweer(exces) en de noodzaak om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen bij de beoordeling van dergelijke verweren.

Conclusie

Nr. 09/02461
Mr. Vellinga
Zitting: 4 januari 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, wegens "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd in te gaan op het verweer van de verdediging dat er nadat verdachte ter plekke kwam opnieuw een noodweersituatie is ontstaan.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover hier van belang - in:
"Verdachte verklaart desgevraagd - zakelijk weergegeven -:
(...)
In een tijd van acht minuten is het gebeurd. De eerste twee à drie minuten heb ik niets gezegd. Mijn broer [betrokkene 1] voerde rustig het woord en wilde het uitpraten. [Slachtoffer 1] was ondertussen aan het schelden. Hij riep: "vieze buitenlanders, oprotten naar je eigen land", terwijl ik een Nederlands paspoort heb. Ik voelde me heel...ik weet het niet. Ik kan het niet uitleggen. Ik was boos. De man schold ons van top tot teen uit, maar wij bleven rustig. Ik kende [slachtoffer 1] niet of misschien toch wel van het voetbalveld. Niet [slachtoffer 1], maar de andere dikke man, naar ik nu weet [slachtoffer 2], heeft [betrokkene 1] de eerste klap gegeven. Dat heeft [slachtoffer 2] ook toegegeven. Daarna sloeg [slachtoffer 2] mij. Mijn petje is daarbij van mijn hoofd gevallen. Ik heb niet gezien dat mijn broertje in elkaar werd geslagen.
Ik heb niemand geslagen, ook [slachtoffer 1] niet. Wel heb ik geduwd en getrokken om mensen uit elkaar te halen. Ik weet niet hoe [slachtoffer 1] aan een bloedneus kwam. Hij was dronken. Mogelijk is hij gevallen. Die bloedneus kan verschillende oorzaken hebben. De dochter en de vrouw van [slachtoffer 1] bevonden zich buiten bij de voordeur op een afstand van drie à vier meter van ons. Op een gegeven moment zag ik die vrouw mijn broer een klap geven en krabben. Ik trok mijn broer toen weg. Ik heb hem weggeduwd en gezegd niet te reageren, omdat het een vrouw was. Die vrouw heb ik niet aangeraakt.
Toen [betrokkene 1] [slachtoffer 2] een trap gaf, was dat omdat [slachtoffer 2] mij vast had aan mijn broekspijpen. Ik kon niet weg. [Slachtoffer 2] trok aan mij. Ik weet niet 100% zeker meer waardoor hij op de grond viel. Wij zijn weggerend op het moment dat [slachtoffer 1] schreeuwde: "Pak mijn mes!". Als [betrokkene 1] en ik er niet waren geweest, dan was mijn broertje misschien wel doodgestoken.
(...)
Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat, voeren de verdachte en de raadsvrouw het woord tot verdediging, waarbij de raadsvrouw onder meer aanvoert - zakelijk weergegeven -:
(...)
Vaststaat dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die avond om 20.45 uur zijn thuisgebracht. Om 20.47 uur is de politie gebeld, die om 20.54 uur ter plaatse was. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben met de jongens gesproken. Mijn cliënt is later gebeld en ter plaatse gegaan. Vanaf dat moment lopen de verklaringen uiteen. De verschillen kunnen worden verklaard door het korte tijdsbestek waarin het incident heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft niet iedereen alles kunnen zien. Een aantal zaken is wel duidelijk. Mijn cliënt hoorde dat er met een knuppel werd geslagen. Vervolgens is hij er met zijn broer [betrokkene 1] naartoe gegaan. [Betrokkene 1] heeft aan [slachtoffer 1] gevraagd wat er aan de hand was. [Betrokkene 1] werd vervolgens onheus bejegend door [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 2] was daarbij en stond in vechthouding. [Betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben allebei gehoord dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het hardst schreeuwden. Volgens zijn echtgenote gedroeg [slachtoffer 1] zich agressief. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] waren flink dronken. Vervolgens is er een discussie ontstaan tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1]. [Betrokkene 1] werd geduwd en heeft [slachtoffer 1] van zich afgeduwd. [Slachtoffer 2] is er bij komen staan. Bij de vechtpartij waren twee mannen, twee vrouwen en twee jongens betrokken. Onduidelijk is of anderen zich ermee hebben bemoeid of dat zij er enkel bij stonden. Mijn cliënt wilde zich verweren. Dat heeft hij ook gedaan. Hij zag zich aangevallen. Hij werd uitgescholden en was bang. Mijn cliënt wist voor zijn komst niet welke situatie hij zou aantreffen. [slachtoffer 2] lag op een gegeven moment op de grond. De vraag is of [slachtoffer 2] is geduwd of gestruikeld. [Betrokkene 1] verklaart dat [slachtoffer 2] op de grond lag en dat zij wilden dat hij daar bleef liggen. De noodsituatie duurde voort. Er werd geroepen: "Haal een pistool. Haal een mes." [Betrokkene 4] heeft een mes in de handen van [slachtoffer 1] gezien. [Betrokkene 3] heeft gezien dat een vrouw een mes in haar handen had. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor mijn cliënt. Aanvankelijk was mijn cliënt rustig. De toon van het gesprek was agressief. Daarna is bij cliënt de hevige gemoedsbeweging ontstaan."
5. Het Hof heeft met betrekking tot een beroep op noodweer(exces) overwogen:
"Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich enkel wilde verweren. Door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is een hevige gemoedsbeweging bij verdachte ontstaan, waardoor verdachte geen controle meer had over zijn handelen, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt. Na telefonisch bericht dat familie van verdachte betrokken zou zijn bij een ruzie, zijn verdachte en zijn broer ter plaatse gegaan. Naar eigen zeggen van verdachte was de ruzie op het moment van hun aankomst al gesust, hetgeen ook de broer van verdachte heeft verklaard. Derhalve was op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor en dus ook geen sprake van een noodweersituatie. Ook het beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt verworpen, nu uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Verdachte is strafbaar, aangezien overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
6. Door het beroep op noodweer(exces) te verwerpen door louter te overwegen dat de ruzie al was gesust toen verdachte en zijn medeverdachte ter plaatse kwamen heeft het Hof het beroep op noodweer(exces) op ontoereikende gronden verworpen. Het verweer houdt immers in dat nadien, door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van verdachte en zijn medeverdachte, een noodweersituatie is ontstaan. De omstandigheid dat de ruzie was gesust toen verdachte en zijn medeverdachte ter plaatse kwamen sluit dat niet uit.
7. Het middel slaagt.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG