ECLI:NL:PHR:2011:BP1279
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Beperkingen voor benadeelde partijen in hoger beroep bij schadevergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in hoger beroep, met betrekking tot schadevergoeding. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering ingediend, maar in hoger beroep voerde zij nieuwe schadeposten op die niet eerder waren ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de benadeelde partij in hoger beroep geen nieuwe schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en dat het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet mag worden verhoogd. Dit is in lijn met artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof had vastgesteld dat de benadeelde partij een vordering had ingediend tot een bedrag van € 97.426,15, terwijl in de civiele procedure al een bedrag van € 76.689,18 was toegewezen. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij had aangetoond dat er nog een bedrag van € 20.736,97 aan schade was geleden, dat nog niet was vergoed. Daarnaast werd een schadepost van € 1.556,- voor afsluitprovisie van een hypotheek opgevoerd, die het hof ook toewijsbaar achtte.
De Hoge Raad concludeert dat het hof ten onrechte de nieuwe schadepost heeft toegelaten, aangezien dit niet in overeenstemming is met de wet. De Hoge Raad benadrukt dat de benadeelde partij haar vordering in de strafprocedure kan splitsen, maar dat dit niet betekent dat zij in hoger beroep nieuwe schadeposten kan opvoeren. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof voor zover het de beslissing betreft op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe beslissing.