ECLI:NL:PHR:2011:BP1279

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/05210
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen voor benadeelde partijen in hoger beroep bij schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in hoger beroep, met betrekking tot schadevergoeding. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering ingediend, maar in hoger beroep voerde zij nieuwe schadeposten op die niet eerder waren ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de benadeelde partij in hoger beroep geen nieuwe schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en dat het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet mag worden verhoogd. Dit is in lijn met artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Het hof had vastgesteld dat de benadeelde partij een vordering had ingediend tot een bedrag van € 97.426,15, terwijl in de civiele procedure al een bedrag van € 76.689,18 was toegewezen. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij had aangetoond dat er nog een bedrag van € 20.736,97 aan schade was geleden, dat nog niet was vergoed. Daarnaast werd een schadepost van € 1.556,- voor afsluitprovisie van een hypotheek opgevoerd, die het hof ook toewijsbaar achtte.

De Hoge Raad concludeert dat het hof ten onrechte de nieuwe schadepost heeft toegelaten, aangezien dit niet in overeenstemming is met de wet. De Hoge Raad benadrukt dat de benadeelde partij haar vordering in de strafprocedure kan splitsen, maar dat dit niet betekent dat zij in hoger beroep nieuwe schadeposten kan opvoeren. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof voor zover het de beslissing betreft op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe beslissing.

Conclusie

Nr. 09/05210
Mr. Machielse
Zitting 11 januari 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft verdachte op 17 november 2009 voor "Verduistering, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 22.292,97 toegewezen en een dienovereenkomstige schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. In hoger beroep had de civiele rechter al uitspraak gedaan over de vordering en daarom had het hof die vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren. Ook wordt bezwaar gemaakt tegen het alsnog, voor het eerst in hoger beroep, opvoeren van afsluitprovisie van een extra hypotheek als schade die een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit zou zijn. Volgens de steller van het middel ontbreekt dat verband en had het hof de verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet mogen toelaten.
3.2. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"Mr. Borgman wordt in de gelegenheid gesteld de civiele vordering toe te lichten. Hij verklaart daartoe;
Er ligt een vonnis van de civiele rechter d.d. 1 april 2009, waarin de verdachte is veroordeeld tot een betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] van een bedrag van € 76.689,18 met rente en kosten. Ik wil u vragen om de vordering in dit proces niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het grootste gedeelte van de materiele schade. Wel wil ik u wijzen op de omstandigheid dat [betrokkene 1] een extra hypotheek heeft moeten nemen op haar huis en dat van haar - inmiddels overleden - man. Deze hypotheek kost haar € 553,- per maand aan rente. De afsluitprovisie van deze hypotheek bedroeg € 1.556,-. Dit laatste bedrag ziet [betrokkene 1] als directe schade en deze wil zij dan ook opvoeren. Wat betreft de immateriële schade wijs ik u op de ellende, de emoties en de zorgen waar [betrokkene 1] mee te maken heeft gekregen naar aanleiding van het gebeuren, iedere maand heeft zij te wenig geld om van te leven en iedere dag lijdt zij onder de situatie. Zij vordert derhalve naast de € 1.556,- materiele schade tevens € 5.000,- aan immateriële schade. Ik merk nog op dat er op 9 juli 2009 nog niets betaald was aan [betrokkene 1]."
In zijn arrest heeft het hof overwogen:
"Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 97.426,15.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.556,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte deels betwist.
De vordering van de benadeelde partij bedraagt € 97.426,15. In de civiele procedure is bij vonnis van 1 april 2009 reeds toegewezen een bedrag van € 76.689,18.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 20,736,97 aan materiële en immateriële schade is geleden welke nog niet is vergoed.
Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep een schadepost van € 1.556,- aan afsluitprovisie van de hypotheek die [betrokkene 1] heeft moeten afsluiten, opgevoerd. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 22.292,97 worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 22.292,97 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 2]."
3.3. Het tweede lid van art. 421 Sv houdt in dat, indien voeging in eerste aanleg heeft plaatsgehad, deze van rechtswege voortduurt in hoger beroep voorzover de vordering in eerste aanleg is toegewezen. Voorzover de vordering in eerste aanleg niet is toegewezen, kan de benadeelde partij zich ingevolge artikel 421, derde lid, Sv binnen de grenzen van de vordering zoals gedaan in eerste aanleg, in hoger beroep opnieuw voegen. Een en ander brengt mee dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen. Dat komt erop neer dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen.(1) Het hof heeft toegelaten dat een nieuwe post van € 1556, te weten het bedrag dat het slachtoffer heeft moeten betalen als afsluitprovisie voor een nieuwe hypotheek, is toegevoegd aan de schadeposten waar de strafrechter in eerste aanleg over heeft geoordeeld. Aldus is een vermeerdering van eis in hoger beroep toegestaan, hetgeen niet was geoorloofd.
De benadeelde partij kan haar vordering in de strafprocedure splitsen. Zij kan een deel van haar vordering reserveren voor de civiele rechter en een ander deel ter beslissing aan de strafrechter voorleggen. Dat ligt in de rede wanneer een deel van de vordering erg eenvoudig is en door de strafrechter kan worden meegenomen, maar een ander deel van de vordering rechtskundige of feitelijke complicaties meebrengt.(2) In de onderhavige zaak heeft het hof niet vastgesteld dat zo een splitsing heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft het hof duidelijk gemaakt of het bedrag dat nog niet aan de benadeelde partij was vergoed deel uitmaakte van de vordering waarop de civiele rechter heeft beslist, maar door deze is afgewezen. Uit het oogpunt van een zuivere verhouding tussen de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het strafproces en de vordering van degene die schade heeft geleden door een strafbaar feit in het civiele proces lijkt het mij aangewezen dat na afwijzing van (een gedeelte van) de eis in het civiele geding de in het ongelijk gestelde eiser zich niet nog eens tot de strafrechter kan wenden om daar alsnog te trachten een gunstiger oordeel over zijn eis in de wacht te slepen.
3.4. In zijn conclusie voor HR 19 februari 2010, LJN BK9031 heeft mijn ambtgenoot mr. Aben aandacht geschonken aan de verhouding tussen de in de strafprocedure ingebedde behandeling van de vordering van de benadeelde partij en een daarnaast lopende aparte civiele procedure voor de burgerlijke rechter. Hij komt onder verwijzing naar wetsgeschiedenis en literatuur tot de slotsom dat niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de strafprocedure dient te volgen als de vordering van de benadeelde partij nog aanhangig is voor de civiele rechter of indien over die vordering reeds door de civiele rechter is beslist. De Hoge Raad overwoog aldus:
"3.3. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof dienaangaande het volgende overwogen:
"Het hof heeft ter terechtzitting vastgesteld dat beide benadeelde partijen reeds voor de onderhavige strafprocedure de civiele rechter hebben geadieerd met een vordering die zijn grond vindt in de in deze strafzaak bewezen verklaarde feiten en dat de civiele rechter op die vordering in voor de benadeelde partijen toewijzende zin heeft beslist.
Naar het oordeel van het hof brengt het feit dat [A] en [B] zich tot de civiele rechter hebben gewend reeds met zich mee dat zij in deze strafprocedure als benadeelde partij niet kunnen worden ontvangen."
3.4. De geschiedenis van de totstandkoming van art. 361 (oud) Sv houdt ten aanzien van deze problematiek het volgende in:
"Zo zal de strafrechter als het slachtoffer reeds een civiele schadevergoedingsprocedure is gestart, de civiele vordering buiten beschouwing kunnen laten."
Kamerstukken I, 1992-1993, 21 345, nr. 36b, p. 1.
3.5. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat de benadeelde partij [B] zich tot de civiele rechter heeft gewend en dat deze bij vonnis van 21 maart 2007 voor recht heeft verklaard dat de gedaagde (de verdachte) aansprakelijk is voor de schade van [B] als gevolg van het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde strafbare feit, meebrengt dat [B] in de onderhavige strafzaak niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
Dat oordeel geeft, mede in het licht van de hiervoor onder 3.4 weergegeven wetsgeschiedenis geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is."
3.5. Het oordeel van het hof geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting als het de verhouding tussen de civiele rechter en de strafrechter met betrekking tot de vordering van de door een strafbaar feit gedupeerde, zoals de Hoge Raad deze verhouding heeft ingevuld, heeft miskend. Als het hof deze les van de Hoge Raad wel ter harte heeft genomen is de beslissing van het hof ontoereikend gemotiveerd, omdat het hof niet heeft vastgesteld in hoeverre de civiele rechter en de strafrechter zich over dezelfde vordering hebben gebogen.
Omdat een schadevergoedingsmaatregel alleen kan worden opgelegd als de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade en niet duidelijk is of alle schadeposten die aan de strafrechter zijn voorgelegd ook aan de civiele rechter zijn voorgelegd en of bijvoorbeeld de civiele rechter de vordering gedeeltelijk heeft afgewezen kan ook de beslissing tot het opleggen van schadevergoedingsmaatregel naar mijn oordeel niet in stand blijven, ook al is de oplegging van zo'n maatregel niet bedoeld als een volledige spiegel van de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.(3)
4. Het middel is gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar enkel voor zover het de beslissing betreft op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing tot oplegging van schadevergoedingsmaatregel en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden beslist en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 17 februari 1998, NJ 1998, 449; HR 11 januari 2000, NJ 2000, 217.
2 Zie Mr. F.F. Langemeijer, Het slachtoffer in het strafproces, 2004, p. 61.
3 HR 13 juli 2010, LJN BM0912.