ECLI:NL:PHR:2011:BP1498

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02506
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen eindvonnis kantonrechter wegens schending van hoor- en wederhoor beginsel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een eindvonnis van de kantonrechter, waarbij de eiseres, aangeduid als [eiseres], is veroordeeld tot betaling aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BER B.V. De kantonrechter had in zijn vonnis van 13 maart 2009 geoordeeld dat [eiseres] een bedrag van € 974,40 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, aan BER B.V. diende te betalen. Het cassatieberoep is ingesteld omdat [eiseres] van mening is dat het vonnis in strijd is met fundamentele beginselen van procesrecht, met name het beginsel van hoor en wederhoor. De eiseres stelt dat zij en haar gemachtigde niet ter comparitie zijn verschenen door omstandigheden buiten hun schuld en dat de kantonrechter hen niet de gelegenheid heeft geboden om kennis te nemen van het proces-verbaal van de comparitie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat tegen het bestreden vonnis van de kantonrechter ingevolge artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep openstond, omdat het bedrag waarover de kantonrechter had te beslissen onder de wettelijke grens van € 1.750,- lag. De Hoge Raad heeft echter ook erkend dat schending van fundamentele rechtsbeginselen, zoals het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling, kan leiden tot ontvankelijkheid in cassatie. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] echter verworpen, omdat de kantonrechter zijn oordeel had gegrond op de conclusies van partijen en niet op hetgeen ter comparitie was voorgevallen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep deels moet worden verworpen en deels niet-ontvankelijk is. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, omdat er geen rechtsvragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

Conclusie

Zaaknr. 09/02506
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 12 november 2010
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BER B.V.
Deze zaak betreft een op de voet van art. 80 lid 1 RO ingesteld cassatieberoep.
1. Procesverloop(1)
1.1 Verweerster in cassatie, BER, heeft eiseres in cassatie, [eiseres], bij inleidende dagvaarding van 15 november 2007 gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, en heeft daarbij - kort gezegd - veroordeling van [eiseres] gevorderd om aan haar een bedrag van € 1.229,85 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 974,40 vanaf 7 november 2007, ter zake van een door [eiseres] online afgesloten abonnement.
1.2 [Eiseres] heeft bij conclusie van antwoord betwist dat zij met BER heeft gecontracteerd en voorts dat zij buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd.
1.3 Na verdere conclusiewisseling en een op 10 februari 2009 gehouden comparitie heeft de kantonrechter [eiseres] bij vonnis van 13 maart 2009 veroordeeld tot betaling aan BER van een bedrag van:
- € 974,40 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2007;
- € 150,- aan buitengerechtelijke kosten en
- € 105,45 aan rente, berekend tot 7 november 2007.
1.4 [Eiseres] is tijdig(2) van dit eindvonnis in cassatie gekomen.
Tegen BER is verstek verleend.
[Eiseres] heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Tegen het bestreden vonnis van de kantonrechter stond ingevolge art. 332 Rv. geen hoger beroep open nu het bedrag waarover de kantonrechter had te beslissen, niet meer beliep dan € 1.750,-(3) en derhalve op de voet van art. 398, aanhef en onder 1° Rv. wel beroep in cassatie. Hoewel ingevolge art. 80 RO op straffe van niet-ontvankelijkheid niet kan worden geklaagd over schending van het recht, heeft de Hoge Raad bij arrest van 16 maart 2007 beslist dat tevens als grond voor cassatie moet worden aanvaard dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken(4).
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1 Het cassatieberoep bevat twee onderdelen.
Middelonderdeel A betoogt dat [eiseres] en haar gemachtigde buiten hun schuld niet ter comparitie zijn verschenen en klaagt vervolgens dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door de gemachtigde van [eiseres] niet de gelegenheid te bieden kennis te nemen van het proces-verbaal van de comparitie alsmede door hem niet de gelegenheid te bieden te reageren op hetgeen ter comparitie door BER B.V. naar voren was gebracht(5).
3.2 De klacht faalt bij gebrek aan belang nu de kantonrechter zijn oordeel heeft gegrond op hetgeen partijen in hun conclusies naar voren hebben gebracht en niet op hetgeen ter comparitie is voorgevallen.
3.3 Middelonderdeel B is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen [eiseres] en BER een overeenkomst tot stand is gekomen. Het onderdeel klaagt dat het vonnis van de kantonrechter niet de gronden bevat waarop het rust, nu de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op de essentiële stelling dat BER volgens de wet E-commerce de overeenkomst schriftelijk, per e-mail moet bevestigen. Het onderdeel stelt dat BER bij repliek heeft toegegeven dat zij dat niet heeft gedaan.
3.4 Voor zover het onderdeel er al niet toe strekt de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan ter discussie te stellen(6), kan de motiveringsklacht niet worden beoordeeld zonder in die beoordeling mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter blijk geeft, te weten de opvatting dat de bevestigingsprocedure die BER heeft gehanteerd voldoet aan de eisen die de wet E-commerce daaraan stelt, en die in cassatie niet ter discussie kan worden gesteld(7). In beide gevallen stuit het middel af op art. 80 RO en is [eiseres] mitsdien in zoverre niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.
3.5 Het cassatieberoep dient mitsdien deels te worden verworpen (onderdeel A) en deels is [eiseres] daarin niet-ontvankelijk (onderdeel B). Nu het middel geen rechtsvragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling behoeven te worden beantwoord, kan het cassatieberoep m.i. het beste geheel worden verworpen, met gebruikmaking van art. 81 RO.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping als hiervoor onder 3.5 bedoeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Voor zover thans van belang. Zie de tussenvonnissen van de kantonrechter te Amsterdam van 25 januari 2008 en 22 augustus 2008 en het eindvonnis van 13 maart 2009. De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld.
2 De cassatiedagvaarding is op 12 juni 2009 uitgebracht.
3 Zie onder 1.1.
4 LJN AZ1490 (NJ 2007, 637 m.nt. H.J. Snijders).
5 In de s.t. wordt het cassatieberoep nog uitgebreid met een klacht over strijd met het landelijk rolreglement. Deze klacht, waarin ten onrechte wordt verwezen naar het landelijk rolreglement voor de rechtbanken en niet naar die van de sectoren kanton (Stc. 2007/244, p. 31), is tardief.
6 Zie bijv. HR 31 oktober 2003, LJN AJ3207 (NJ 2004, 680).
7 Zie bijv. HR 11 december 1987, LJN AC2262 (NJ 1988, 338).