ECLI:NL:PHR:2011:BP2429

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04722
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep bij termijnoverschrijding en psychische gesteldheid van de verdachte

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een verdachte in zijn hoger beroep na termijnoverschrijding. De enkelvoudige kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage had de verzoeker bij arrest van 8 juli 2009 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De verdachte was veroordeeld tot twee weken hechtenis en had zijn rijbevoegdheid voor zes maanden verloren. De verdediging voerde aan dat er sprake was van verontschuldigbare termijnoverschrijding, omdat de verdachte in een psychische toestand verkeerde die hem verhinderde tijdig hoger beroep in te stellen. De raadsman had een verklaring van een psycholoog overgelegd, waaruit bleek dat de verdachte leed aan een depressieve stoornis en posttraumatische stressklachten na het verlies van zijn kinderen.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft beslist op het verweer van de verdediging. Het hof had moeten onderzoeken of de psychische gesteldheid van de verdachte inderdaad een belemmering vormde voor het tijdig instellen van hoger beroep. De Hoge Raad benadrukt dat de wet bepaalt in welke gevallen en binnen welke termijn een rechtsmiddel kan worden ingesteld, en dat deze termijnen van openbare orde zijn. De beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, zonder voldoende motivering, wordt als onvoldoende begrijpelijk beschouwd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het bestreden arrest van het hof moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep. De Hoge Raad stelt dat de verdediging duidelijk en gemotiveerd heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, en dat het hof hierop uitdrukkelijk had moeten beslissen.

Conclusie

Nr. 09/04722
Mr. Hofstee
Zitting: 18 januari 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte=verzoeker]
1. De enkelvoudige kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verzoeker bij arrest van 8 juli 2009 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 20 oktober 2008, waarbij verzoeker wegens "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", is veroordeeld tot twee weken hechtenis. Voorts heeft de kantonrechter verzoeker daarbij de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van zes maanden.
2. Namens verzoeker heeft mr. M.L. Kleyn, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep, nu het hof het door de verdediging gevoerde verweer dat sprake was van verontschuldigbare termijnoverschrijding bij het instellen van appel zonder nadere motivering kennelijk heeft verworpen.
4. Blijkens het proces-verbaal terechtzitting van 8 juli 2008 heeft de raadsman van verzoeker aldaar het volgende aangevoerd:
"Ik heb uw hof een verklaring van PsyQ d.d. 24 juni 2009 toegezonden. De verdachte is de laatste tijd niet zichzelf. Hij heeft eerder twee kinderen verloren en alles zit hem tegen. Er kan hem geen verwijt worden gemaakt. Ik verzoek u dit mee te nemen in uw afweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep."
5. Gezien het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, houdt de 'Aantekening mondeling arrest' onder het kopje 'Ontvankelijkheid van het hoger beroep' het volgende in:
"De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2009 verklaard dat hij op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg, maar die dag te laat was. Hieruit vloeit voort dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 20 oktober 2008 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
In het door de verdediging ter disculpatie aangevoerde, ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 30 januari 2009, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
6. Vooropgesteld moet worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Deze termijnen zijn van openbare orde.(1) Het hof heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg verzoeker tevoren bekend was. Dat brengt mee dat ingevolge art. 408, eerste lid, aanhef en onder c, Sv de termijn voor het instellen van hoger beroep op 3 november 2008 is verstreken. Het appel is dus, zoals het hof terecht heeft overwogen, te laat ingesteld.
7. Het daaraan in beginsel te verbinden rechtsgevolg, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door of namens hem ingestelde hoger beroep, kan slechts dan daaraan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn.(2) Deze omstandigheden kunnen grofweg worden onderverdeeld in twee categorieën. De eerste categorie omvat de gevallen waarin een gerechtvaardigde verwachting is gewekt: de verdachte mocht vertrouwen op de juistheid van op aan hem binnen de openstaande appeltermijn verstrekte ambtelijke informatie. Daarbij kan worden gedacht aan, naar achteraf gebleken, onjuiste inlichtingen over het aanvangstijdstip of het voortduren van de appeltermijn(3), een aanhoudingsverzoek(4) dan wel de hoogte van de opgelegde straf.(5) Bij de tweede categorie - in de onderhavige zaak van belang - gaat het om verdachten die ten tijde van de appeltermijn in een bepaalde geestesgesteldheid verkeerden.(6) In dat geval wordt de maatstaf voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare termijnoverschrijding gevormd door de vraag of de verdachte ten gevolge van die, hem niet toe te rekenen geestesgesteldheid al dan niet in staat is geweest te beoordelen of en wanneer hij hoger beroep had behoren in te stellen. Heeft zo een beoordelend vermogen ontbroken, dan kan het verzuim - om het hoger beroep tijdig in te dienen - niet worden toegerekend aan de betrokkene. Daarop zal ik straks nader terugkomen.
8. Indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, dient de rechter daarop uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen.(7) Hetgeen hiervoor onder punt 4 is weergegeven kan mijns inziens bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een duidelijk en gemotiveerd beroep op een verontschuldigbare termijnoverschrijding ten gevolge van verzoekers, aan hem niet toe te rekenen, geestesgesteldheid.
9. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de raadsman van verzoeker het hof gewezen op een door hem aan het hof toegezonden brief. De door de raadsman van verzoeker ter terechtzitting aangehaalde brief is geschreven door gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut i.o. drs P. Dessing. Deze brief houdt in dat bij verzoeker in september 2008 een depressieve stoornis, samenhangend met gestagneerde rouw in combinatie met posttraumatische stressklachten rondom het verlies van twee dochters van hem, is vastgesteld. Voorts bevindt zich in het procesdossier nog een tweede brief, inhoudende dat verzoeker van medio 2008 tot april 2009 aan een ernstige depressie leed. Hierdoor was hij niet of nauwelijks in staat om de gevolgen van zijn handelen en nalaten goed in te schatten, aldus de afzender, bedrijfsarts P. van Heukelom.
10. Het hof heeft in de hiervoor onder punt 5 weergegeven passage uit zijn arrest uitdrukkelijk op het verweer beslist. In zoverre heeft het hof aan zijn responsieplicht voldaan. De vraag is echter of deze beslissing voldoende met redenen is omkleed. Naar mijn mening moet deze vraag in het licht van het door de verdediging gevoerde verweer en de in mijn voetnoten 6 en 7 aangehaalde arresten van de Hoge Raad ontkennend worden beantwoord. Het hof had, gelet op hetgeen terzake door de verdediging ter zitting is aangevoerd, gemotiveerd inzicht dienen te geven in zijn beweegredenen om (toch) tot verwerping van het gevoerde verweer te komen. Nu het hof de aan de verwerping ten grondslag gelegde overwegingen in het midden heeft gelaten, kan daarnaar slechts worden gegist. Wellicht heeft naar 's hofs (impliciete) oordeel de verdediging het bestaan van een psychische stoornis onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat oordeel zou, lijkt mij, tegen de achtergrond van het ter terechtzitting gevoerde verweer en de documenten die zijdens de verdediging het hof zijn toegezonden, niet zonder meer begrijpelijk zijn. Ook mogelijk is echter, dat het hof de psychische stoornis van verzoeker als onvoldoende ernstig heeft aangemerkt, welk (impliciet) oordeel zonder nadere motivering, die dus ontbreekt, eveneens niet begrijpelijk is. Door de raadsman van verzoeker is immers onderbouwd gesteld dat verzoeker niet kan worden verweten dat hij tardief heeft geappelleerd, in verband met zijn toenmalige psychische klachten. Derhalve had - indien althans de onderhavige gedachtegang ten grondslag heeft gelegen aan de verwerping van het verweer - het hof in het door de verdediging aangevoerde aanleiding moeten vinden daarnaar een onderzoek in te stellen alvorens een beslissing te nemen omtrent de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn hoger beroep. Door daaromtrent niets nader te overwegen, heeft het hof de mogelijkheid opengelaten dat de betekenis van de uitgereikte inleidende dagvaarding respectievelijk de betekenis van zijn bekendheid met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg niet tot verzoeker is doorgedrongen, dan wel dat dientengevolge het verzuim om het hoger beroep tijdig in te stellen niet aan hem kan worden toegerekend.(8) In beide scenario's had verzoeker ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn hoger beroep.(9)
11. Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat 's hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk is en dat mitsdien het bestreden arrest onvoldoende met redenen is omkleed.
12. Derhalve slaagt het middel.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde daar op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 HR 28 maart 1995, LJN ZC9983, NJ 1995, 500.
2 HR 6 januari 2004, LJN AN8587, NJ 2004, 181.
3 Zie HR 20 december 1994, LJN ZC9906, NJ 1995, 253, HR 21 juni 2005, LJN AT4371 en HR 10 oktober 2006, LJN AX8680.
4 Aldus HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462 en HR 23 januari 2007, LJN AZ3592.
5 Zo HR 24 maart 1998, LJN ZD0984, NJ 1998, 482 en HR 28 september 2010, LJN BM6157.
6 Vgl. HR 7 april 1998, LJN AB9757, NJ 1998, 577, HR 12 juni 2001, LJN AB2064, NJ 2001, 696 m.nt. De Hullu, en HR 6 januari 2004, AN8587, NJ 2004, 181.
7 Aldus HR 13 maart 2001, LJN ZD2660, nr. 02780/00, en HR 22 februari 2005, LJN AR3700.
8 HR 7 april 1998, LJN AB9757, NJ 1998, 577.
9 Zie HR 12 juni 2001, LJN AB2064, NJ 2001, 696 m.nt. De Hullu en de andersluidende conclusie van mijn ambtgenoot Machielse vóór dit arrest. In deze conclusie wordt het standpunt verdedigd, dat de rechtskundig geschoolde raadsman die van de terechtzitting in eerste aanleg op de hoogte is, met betrekking tot de onderhavige kwestie tot taak heeft de belangen van zijn cliënt te behartigen door (zekerheidshalve en ook bij ontstentenis van een bepaalde volmacht) voor deze appel in te stellen. De Hoge Raad heeft gezien voornoemd arrest kennelijk niet willen weten van zo een vergaande verantwoordelijkheid (of bevoegdheid) van de raadsman.