ECLI:NL:PHR:2011:BP4028
Parket bij de Hoge Raad
- L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in hoger beroep bij afwijzing schuldsaneringsregeling
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van verzoekers tot cassatie in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin hun verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsanering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de afgelopen vijf jaar. Tevens werd betwijfeld of de verzoekers de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zouden nakomen.
Na de afwijzing door de rechtbank hebben verzoekers hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft hen echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 359 Rv in samenhang met artikel 278 Rv, die vereisen dat het beroepschrift de gronden bevat waarop het beroep berust. Verzoekers stelden dat er omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, maar het hof oordeelde dat het ontbreken van essentiële stukken geen bijzondere omstandigheid vormde.
In cassatie werd door de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De A-G stelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de gronden van het beroep niet tijdig waren ingediend en dat de termijnoverschrijding niet kon worden gerechtvaardigd door de planning van de zitting. De A-G benadrukte dat de termijnen voor het indienen van gronden fatale termijnen zijn en dat het hof niet van deze voorschriften kan afwijken. De conclusie van de A-G was dat het hof op juiste wijze had gehandeld en dat het cassatieberoep niet kon slagen.