1 De Inspecteur van de Belastingdienst/P.
2 Thans A B.V. Zie de nader te melden uitspraak van Gerechtshof 's-Gravenhage.
3 Zie punt 3.2 van de nader te melden uitspraak van Gerechtshof 's-Gravenhage.
4 Zie het tot de gedingstukken behorende rapport van een in april 2003 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek alsmede bijlage 1 bij het verweerschrift van de Inspecteur in de procedure voor Rechtbank 's-Gravenhage, blz. 4.
5 MvH: In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting voor het Gerechtshof 's-Gravenhage wordt gesproken over een in het pand aanwezige informatiebalie.
6 MvH: Ik ga ervan uit dat deze huurnota (conform het huurcontract) ook omzetbelasting vermeldde. Dat leid ik af uit het controlerapport waarin is aangegeven dat op 15 november 2000 huur in rekening is gebracht en waarin is vermeld (blz. 4, onderaan) dat belanghebbende de ter zake van de verhuur berekende omzetbelasting heeft aangegeven.
7 Zie de brief van 7 december 2000 van belanghebbende aan B, geciteerd in punt 3.3 van de nader te melden uitspraak van Gerechtshof 's-Gravenhage.
8 Zie punt 3.5 van de uitspraak van Gerechtshof 's-Gravenhage.
9 Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft twee nummers toegekend aan deze beroepen.
10 COM(73)950 van 20 juni 1973.
11 Ter toelichting merkte de Europese Commissie op dat in de lidstaten in het algemeen de verpachting en de verhuur van onroerende goederen om technische, economische en sociale redenen zijn vrijgesteld, maar dat de redenen die ten gunste van een vrijstelling van de verhuur van woonhuizen en verpachting in de landbouw pleiten, niet gelden voor de verhuur met een industrieel of commercieel karakter.
12 Richtlijn 77/388/EEG van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, Pb L 145, blz. 1. Naderhand is deze richtlijn verscheidene malen gewijzigd.
13 Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, Pb L 347, blz. 1.
14 Artikel 13B, aanhef en onderdeel b, van de Zesde richtlijn. Behalve de verhuur van 'blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines' zijn van de vrijstelling ook uitgezonderd de verhuur in het kader van het hotelbedrijf, de verhuur van safeloketten en de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen.
15 Artikel 11, lid 1, onderdeel b, sub 3 van de Wet van 28 juni 1968, Stb. 329 (Wet op de omzetbelasting 1968) zonderde van de vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken uit: "de verhuur aan ondernemers die het onroerend goed als bedrijfsmiddel gebruiken, mits de verhuurder een verzoek daartoe aan de inspecteur heeft gedaan en voldoet aan door Onze Minister te stellen voorwaarden".
16 Bij wet van 28 december 1978, Stb. 677. Om de verhuur belast te doen zijn, moesten verhuurder en huurder tezamen een verzoek doen aan de inspecteur.
17 Wet van 18 december 1995 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer en enkele andere belastingwetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken, Stb. 659. Deze wet werkte - afgezien van overgangsbepalingen - terug tot 31 maart 1995, 18.00 uur. Na de wetswijziging bij de Wet van 18 december 1995, Stb. 659, is de tekst van de bepaling bij wet van 18 december 2008, houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale Onderhoudswet 2009), Stb. 567, V-N 2009/4.2.1, met ingang van 30 december 2008 in zoverre inhoudelijk gewijzigd dat het indienen van een afzonderlijk optieverzoek niet (altijd) meer nodig is, hetgeen overigens voordien al bij Besluit (besluit van 24 maart 1999, nr. VB99/571, V-N 1999/19.21) was geregeld. Deze wetswijziging dateert evenwel van na het in geding zijnde tijdvak. Zij speelt in deze zaak verder geen rol.
18 Zie de memorie van toelichting, kamerstukken II 1994/95, 24 172, nr. 3, blz. 14. Op blz. 34 van de memorie van toelichting is dit nog eens herhaald. Voor sommige - voor deze zaak niet relevante - branches is overigens goedgekeurd dat verhuur voor 70% of meer al belast mag zijn. Zie Besluit van 19 december 1995, nr. VB95/3796, V-N 1996, blz. 134, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 juli 1997, nr. VB97/1592. Sinds 25 juli 2009 is het Besluit van 14 juli 2009, nr. CPP2008/137M, Stcrt. 11140, V-N 2009/39.23, van toepassing.
19 Zie het Besluit van 4 juni 1996, nr. WV96/217M, Stcrt. 107. Deze versie gold van 9 juni 1996 tot en met 31 december 2008.
20 Ik verwijs in dit verband naar de in punt 2.3 aangehaalde huurovereenkomst.
21 Gezien de toelichting op artikel 6a van de Uitvoeringsbeschikking ligt het 'tweede toetsingsmoment' (zie 5.7) pas aan het einde van het boekjaar, d.w.z. het boekjaar van de huurder (vgl artikel 6a, lid 9, van de Uitvoeringsbeschikking). In casu blijkt niet uit de stukken wanneer dat boekjaar eindigde, hoewel dat op grond van artikel 6a, lid 2, van de Uitvoeringsbeschikking wel aan de Inspecteur moet zijn gemeld bij het verzoek om belaste verhuur. Nu de huur per 1 januari 2001 is geëindigd, moet ervan uit worden gegaan dat B - ook indien haar boekjaar niet gelijkstaat aan een kalenderjaar - na die datum geen belaste prestaties in het pand heeft verricht. In zoverre lijkt het mij dat per 31 december 2000 de beoordeling van het karakter van de huur kan worden beoordeeld.
22 Netter gezegd: de belasting die de belanghebbende verschuldigd was op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel h, van de Wet (sinds 2007: artikel 3, lid 3, aanhef en onderdeel b, van de Wet).
23 Bij de Wet van 14 december 2006, Belastingplan 2007, Stb. 682, is artikel 15, lid 1, van de Wet met ingang van 1 januari 2007 in zoverre gewijzigd dat sindsdien voor aftrek vereist is dat goederen en diensten waarop omzetbelasting drukt moeten zijn gebruikt voor belaste handelingen.
24 Op grond van artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie het van het Hof van Justitie van de Europese Unie deel uitmakende Hof van Justitie; vóór 1 december 2009 Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Ik hanteer de afkorting HvJ zowel voor de periode waarin het Hof van Justitie nog van de Europese Gemeenschappen was als voor de periode daarna.
25 In dezelfde zin HvJ 21 maart 2000, Gabalfrisa, gevoegde zaken C-110/98 t/m C-147/98, V-N 2000/22.12, punt 45, HvJ 8 juni 2000, Breitsohl, C-400/98, V-N 2000/43.17, punt 34, HvJ 8 juni 2000, Schloßstraße, C-396/98, V-N 2000/44.21, punt 36.
26 De Hoge Raad heeft de zaak bij dit arrest verwezen naar Hof 's-Hertogenbosch. Aldaar is de zaak op 12 februari 2009 ingetrokken.
27 In dezelfde zin, ook over de toepasbaarheid van artikel 15, lid 4, van de Wet, het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2009, nr. 07/13230, LJN BG4109, BNB 2010/64 m.nt. Van Zadelhoff: "3.4.4. (...) het enkele verrichten of doen verrichten van werkzaamheden aan een bedrijfsmiddel met het oog op de bestemming van het bedrijfsmiddel houdt niet in het bezigen ervan in de zin van artikel 15, lid 4, van de Wet (...). In dit geval is slechts sprake van gereed maken voor het beoogde gebruik (vgl. HR 10 oktober 2008, nr. 41570, LJN BF7176, BNB 2009/26)".
28 Ik verwijs hier naar het HvJ arrest van 3 maart 2005, Fini H, C-32/03, V-N 2005/15.8, waarin het HvJ heeft beslist dat een persoon die een commerciële activiteit heeft gestaakt, maar voor die activiteit de huur van de gebruikte ruimte en bijkomende kosten blijft betalen, recht heeft op aftrek van btw over deze bedragen, mits er een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang bestaat tussen de verrichte betalingen en de commerciële activiteit en vaststaat dat geen sprake is van een voornemen tot fraude of misbruik.
29 Overigens overweegt het Hof in punt 5.1 van zijn uitspraak dat tussen partijen niet in geschil is dat het gaat om een dienst ter aanpassing van het pand aan de eisen van de toekomstige huurders. Dat heeft toch een wat andere nuance dan de vaststelling in punt 3.2 van de uitspraak.