ECLI:NL:PHR:2011:BP5604

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04839
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. L. Strikwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage inzake advisering en getuigenverklaringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door eiser tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 18 augustus 2009. Het hof heeft in dit arrest het verzet van verweerster tegen een eerder bij verstek gewezen arrest van 10 januari 2008 vernietigd en het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juni 2006 bekrachtigd. In dat vonnis werd eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag van Euro 1.764,- aan verweerster, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Verweerster is in cassatie niet verschenen, waardoor verstek tegen haar is verleend.

Het cassatieberoep berust op één middel, dat volgens de conclusie van de Procureur-Generaal niet tot cassatie kan leiden. De Procureur-Generaal stelt dat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat de zaak zich leent voor verwerping met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geconcludeerd uit de verklaringen van getuigen dat verweerster aan de bewijsopdracht heeft voldaan. De Procureur-Generaal wijst erop dat de waardering van getuigenbewijs voorbehouden is aan de feitenrechter, die niet verplicht is om zijn motivering uitgebreid uiteen te zetten. Bovendien wordt betoogd dat het hof de bewijskracht van de verklaring van een partijgetuige niet heeft miskend, aangezien het hof oordeelt dat de verklaring van getuige 2 onvolledig bewijs oplevert. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen.

Conclusie

09/04839
Mr L. Strikwerda
Zt. 18 febr. 2011
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
[Verweerster]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig door eiser tot cassatie, hierna: [eiser], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 augustus 2009. Bij dit arrest heeft het hof op het verzet van thans verweerster in cassatie, hierna: [verweerster], vernietigd zijn bij verstek gewezen arrest van 10 januari 2008 en alsnog bekrachtigd het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, van 26 juni 2006, bij welk vonnis [eiser] op vordering van [verweerster] werd veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van Euro 1.764,-, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
2. [Verweerster] is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3. Het cassatie beroep berust op één middel. Het middel kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in onderlinge samenhang beschouwd heeft afgeleid dat [verweerster] aan de bij het arrest van 28 augustus 2008 opgedragen bewijsopdracht heeft voldaan in de zin dat bewezen is verklaard dat [eiser] ermee akkoord is gegaan dat het kantoor van [getuige 2] [verweerster] c.q. [eiser] advies zou verstrekken en dat de kosten van dat advies voor rekening van [eiser] zouden komen.
5. Voor zover het middel zich keert tegen de beoordeling door het hof van de getuigenverklaringen, stuit het middel af op vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de waardering van (getuigen)bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat de rechter, in aanmerking genomen dat zijn motiveringsplicht op dit punt beperkt is, niet gehouden is uiteen te zetten waarom hij aan de verklaring van een getuige geen of minder geloof hecht dan aan die van andere getuigen. Zie bijv. HR 11 februari 1994, NJ 1994, 651 nt. HJS, en HR 5 december 2003, NJ 2004, 74.
6. Voor zover het middel wil betogen dat het hof bij de beoordeling van de verklaring van de getuige [getuige 1] het voorschrift van art. 164 lid 2 Rv inzake de beperking van de bewijskracht van de verklaring van een partijgetuige heeft miskend, kan het evenmin doel treffen. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van getuige [getuige 2] onvolledig bewijs oplevert. Dit oordeel is aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden en is niet onbegrijpelijk, nu getuige [getuige 2] uit eigen wetenschap heeft verklaard over telefonische gesprekken die hij met [getuige 1] heeft gevoerd en over de inhoud van die gesprekken. Uitgaande van dit oordeel heeft het hof zonder schending van het voorschrift van art. 164 lid 2 Rv bewijskracht aan de getuigenverklaring van [getuige 1] mogen toekennen.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,