ECLI:NL:PHR:2011:BP6052
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Hoge Raad bij schriftuur benadeelde partij zonder schriftuur verdachte
In deze zaak heeft de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 22 oktober 2009. De verdachte heeft echter geen schriftuur ingediend met middelen van cassatie, waardoor de Hoge Raad niet bevoegd is om de zaak te beoordelen. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. G.L.D. Thomas, heeft wel een schriftuur ingediend, maar de Hoge Raad kan deze niet in behandeling nemen omdat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Dit is in lijn met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de verdachte binnen een bepaalde termijn een schriftuur moet indienen. Aangezien dit niet is gebeurd, is de Hoge Raad van mening dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden is dat de ingediende schriftuur van de benadeelde partij onbesproken moet blijven. De wet voorziet niet in een regeling voor het instellen van beroep in cassatie door de benadeelde partij in gevallen waarin de vordering door de rechter in hoger beroep is afgewezen en er geen cassatieberoep is ingesteld door de verdachte of het Openbaar Ministerie. Dit betekent dat de Hoge Raad niet bevoegd is om de schriftuur van de benadeelde partij te beoordelen, zoals eerder is vastgesteld in HR 2003:AF4207. De zaak benadrukt de noodzaak voor verdachten om tijdig en correct te reageren op juridische procedures, om zo hun recht op beroep te waarborgen.