1 Ontleend aan rov. 4.1.1 - 4.1.4 van het in cassatie bestreden arrest, met enige aanvullingen ontleend aan het vonnis van de eerste aanleg.
2 Het arrest van het hof is van 13 mei 2008. De cassatiedagvaarding werd op 8 juli 2008, precies acht weken later, uitgebracht.
3 Ter vermijding van nodeloze herhaling zal ik verder alleen van "verbod" spreken.
4 BenGH 14 april 1983, NJ 1983, 615 m.nt. WHH.
5 Dit probleem moet wel worden onderscheiden van dat, dat zich voordoet wanneer een in eerste aanleg opgelegd verbod in appel als ten dele onjuist wordt beoordeeld, waarna in appel een anders geformuleerd verbod wordt opgelegd (zo'n geval was aan de orde in HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343 m.nt HJS en in HR 4 mei 2007, NJ 2007, 271). Dan is er geen sprake van een periode waarin het in de eerste aanleg opgelegde verbod ongewijzigd kan worden gehandhaafd. Voor het in hoger beroep nieuw geformuleerde verbod geldt de in de aangehaalde rechtspraak toegepaste regel die ertoe strekt, dat een dergelijk verbod niet kan worden versterkt met een dwangsom die al vóór de oplegging van het (nieuwe) verbod zou ingaan.
6 Dat werd al aangenomen aan de hand van HR 22 januari 1999, NJ 1999, 381 m.nt. DWFV, rov. 3.5 en alinea 2.5 uit de conclusie van A - G Langemeijer waarnaar de Hoge Raad op deze plaats verwijst; zie Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Beekhoven van den Boezem, art. 611c, aant. 4; T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Jongbloed, 2010, art. 611c, aant. 4; Beekhoven van den Boezem, De dwangsom, diss. 2007, nr. 13.5.3.1; alinea's 2.13 - 2.15 van de conclusie van A - G Bakels voor HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343 m.nt. HJS.
Door BenGH 20 april 2010, NJ 2010, 434 lijkt mij nog eens buiten twijfel gesteld, dat de appelrechter inderdaad over de hier onderzochte mogelijkheid beschikt.
7 Zie bijvoorbeeld HR 10 september 2010, NJ 2010, 483, rov. 3.5.2; HR 9 juli 2010, NJ 2010, 416, rov. 3.2.2; HR 9 juli 2010, NJ 2010, 632, rov. 4.2; HR 26 maart 2010, NJ 2010, 190, rov. 3.5.2.
8 Zoals in het algemeen geldt dat de uitleg van de partijstandpunten tot de beoordelingsruimte van de "feitelijke" rechter wordt gerekend; zie bijvoorbeeld HR 10 september 2010, rechtspraak.nl LJN BM6086, RvdW 2010, 1022, rov. 3.4.2 en HR 21 mei 2010, rechtspraak.nl LJN BL6071, RvdW 2010, 641, rov. 3.4.2.
9 Zie voor nadere gegevens alinea's 2.9 - 2.11 van de conclusie van A - G Langemeijer.
10 Ik kan hier in het midden laten of de rechter het partijdebat ook anders zou kunnen uitleggen, zonder daarbij te zondigen tegen de regels die de (appel)rechter verbieden buiten de kaders van de rechtsstrijd (in appel) te treden.
11 In die zin bijvoorbeeld de noot van Verkade onder NJ 1999, 381. In die noot wordt gesuggereerd dat A - G Langemeijer zich in zijn aan het desbetreffende arrest voorafgaande conclusie in dezelfde zin zou hebben uitgesproken; maar hoewel in alinea's 2.5 - 2.6 van deze conclusie met nadruk aandacht voor dit probleem wordt gevraagd, kan ik in zijn beschouwingen niet inlezen dat de rechter verplicht zou zijn zich daar ambtshalve rekenschap van te geven ook als dat niet door de partijen is "aangekaart"; of dat er een motiveringsplicht van
ongeveer deze strekking zou bestaan. De alinea's 2.9 e.v. uit deze conclusie waarnaar ik in voetnoot 9 heb verwezen, wijzen ook bepaald niet in de door Verkade gesuggereerde richting.
Zie ook Beekhoven van den Boezem, diss., p. 193.
12 Zie voor een fraaie illustratie van de denkbare onbillijke uitkomsten alinea 2.16 van de conclusie van A - G Bakels voor HR 31 mei 2002, NJ 2003, 343 m.nt. HJS.
13 Het hof heeft dit betoog van de kant van Berregratte in rov. 4.3.9 verworpen. Het daar overwogene geeft volgens mij blijk van een onjuiste opvatting van de ruimte die de appelrechter heeft bij de "herziening" van in de eerste aanleg vastgestelde dwangsommen (zie o.a. HR 6 januari 2006, NJ 2007, 35 m.nt. Rutgers, rov. 3.4). In cassatie wordt echter over dit oordeel van het hof - begrijpelijkerwijs - niet geklaagd. Ik onthoud mij daarom van nadere beschouwingen daarover.
14 Zie voor de formulering die ik hier - consequent - aanhoud, voetnoot 3.
15 Ik heb bij het doornemen van de stukken ook geen stellingen van deze strekking aangetroffen.