ECLI:NL:PHR:2011:BQ1685
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Verwerping van cassatieverzoek inzake verjaring van vordering uit onrechtmatige daad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2011 uitspraak gedaan over een cassatieverzoek van [verzoeker] tegen de beschikking van het hof Arnhem van 23 augustus 2010. Het hof had de beschikking van de rechtbank van 17 maart 2010 bekrachtigd, waarin [verzoeker] niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzet tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling met betrekking tot [verweerster]. De kern van de zaak draait om de vraag of [verzoeker] als schuldeiser van [verweerster] kan worden aangemerkt, gezien de verjaring van zijn vordering uit onrechtmatige daad, die betrekking heeft op de periode van 6 november 1999 tot en met 31 mei 2000.
De Hoge Raad oordeelt dat [verzoeker] zijn vordering niet tijdig heeft gestuit, waardoor deze is verjaard. De klachten van [verzoeker] in het cassatiemiddel richten zich tegen het oordeel van het hof over de verjaring. De Hoge Raad stelt vast dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, omdat de klachten van onderdelen 5.1-5.7 betrekking hebben op een onherroepelijke uitspraak van het hof Arnhem, die gezag van gewijsde heeft. Dit betekent dat deze klachten niet meer in deze procedure kunnen worden aangevoerd.
Daarnaast zijn de klachten van onderdelen 5.8-5.10 en 6-8 gericht op de erkenning van [verzoeker] als zaakwaarnemer voor anderen. De Hoge Raad concludeert dat het hof zich hierover niet heeft uitgelaten en dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is verklaard, ook voor zover hij als zaakwaarnemer heeft opgetreden. De Hoge Raad concludeert tot verwerping van het cassatieverzoek, met toepassing van artikel 81 RO.