Conclusie
Nr. 09/02884
Mr. Aben
Zitting 29 maart 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 8 juli 2009 het tegen de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 1 december 2008 bevestigd, behalve wat betreft de bewezenverklaring. Bij het genoemde vonnis van de rechtbank is de verdachte ter zake van onder 1 subsidiair "medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en onder 2 subsidiair "medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren (subsidiair dertig dagen hechtenis).
2. Namens de verdachte heeft mr. A.M. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhagen, beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over 's hofs bewezenverklaringen onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair.
3.2. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard onder 1 subsidiair dat:
"een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 14 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 te Oud-Beijerland opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een pand aan de [a-straat] ongeveer 532 hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 14 augustus tot en met 31 december 2007 te Oud-Beijerland opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekende perso(o)n(en) voornoemd (bedrijfs)pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen."
Onder 2 subsidiair heeft het hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van 14 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 te Oud-Beijerland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen elektriciteit, toebehorende aan Eneco netbeheer, waarbij die onbekend gebleven perso(o)n(en) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking, tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) een (bedrijfs)pand gelegen aan de [a-straat] voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen."
3.3. Het hof heeft de bewezenverklaringen onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair doen steunen op de inhoud van volgende bewijsmiddelen:(1)
"2.
Een proces-verbaal van de regiopolitie Zuid-Holland Zuid, mutatienummer PLl 830/07-148825 d.d. 22 februari 2008 (als dossier-paragraaf 2.2 gevoegd bij het onder 1. vermelde proces-verbaal) dat onder meer -zakelijk weergegeven- inhoudt:
Op 31 december 2007 werd door de surveillancedienst een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen op het adres [a-straat 1] te Oud-Beijerland, welk pand zou worden gehuurd door [verdachte]. In de kweekruimten stonden in totaal 532 hennepplanten. Zowel op de bovenetage als op de benedenetage werden 266 planten geteld.
3.
Een proces-verbaal van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, BPS-nummer 08-000367 d.d. 17 januari 2008 (als dossier-paragraaf 2.4 gevoegd bij het onder 1. vermelde proces-verbaal) dat onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudt:
De aangeboden planten uit twee papieren zakken met opschrift 'ruimte 1' en 'ruimte 2' zijn middels de Narcotest getest en daaruit is gekomen dat de planten positief reageerden op de aanwezigheid van hennep.
4.
Een proces-verbaal aangifte van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, mutatienummer PLl830/08-000367 d.d. 12 februari 2008 (als dossier-paragraaf 2.5 gevoegd bij het onder 1. vermelde proces-verbaal) dat onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Ik ben in dienst van Eneco Energie Services BV en ik doe aangifte van diefstal van elektriciteit op het adres [a-straat 1] te Oud-Beijerland. De diefstal is gepleegd in de periode van 14 augustus 2007 tot en met 1 januari 2008. Bij controle van de netcomponenten in het pand en de elektrische installatie in de meterkast van het pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Ik zag dat de hoofdzekeringen verzwaard waren, zodat er een grotere hoeveelheid elektriciteit kon worden afgenomen. Er was ook een elektriciteitskabel bijgeplaatst, welke kabel zat aangesloten voor de meter, zodat alle elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen niet door de meter werd geregistreerd.
(...)
A.
Op een gegeven moment zocht een jongen van Marokkaanse/Turkse komaf contact met mij over de ruimten waarin de kwekerij is aangetroffen. Ik weet niet hoe die jongen wist dat er daar ruimten waren. Die jongen wilde de ruimten huren. Die jongen bood mij 3000 euro per maand wanneer hij daar vervalste merkartikelen kon opslaan. Ik ben daar toen op ingegaan in verband met mijn financiële situatie. Ik weet niet hoe die man heette, hij heeft zich nooit voorgesteld. Hij wilde geen huurcontract en legde elke maand op de dezelfde plaats in de winkel een envelop met geld. Contact met hem was alleen mogelijk via een briefje onder de deur. Ik heb de man nooit meer gezien, maar wel ene [betrokkene 2] die kartonnen dozen kwam brengen waar ik de inhoud niet van kon zien. Ik sprak met hem alleen oppervlakkig. Ik ben nooit in de ruimten gaan kijken. Ik had daarvan ook geen sleutel meer want die was bij de huurder."
3.4. Het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg houdt als - door het hof overgenomen - nadere bewijsoverweging in (blz. 6):
"De politierechter is van oordeel dat verdachte - uitgaande van zijn eigen verklaring - door de ruimten in zijn pand voor een groot geldbedrag te verhuren aan een hem onbekende persoon die hem slechts heeft medegedeeld dat hij de ruimten wilde gebruiken voor de opslag van vervalste merkartikelen en met wie hij niet anders kon communiceren dan door briefjes, terwijl verdachte voorts op geen enkele wijze controle heeft uitgeoefend op het daadwerkelijke gebruik van de ruimten, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door het beschikbaar stellen van de ruimten medeplichtig zou worden aan het drijven van een hennepkwekerij en de bijbehorende diefstal van elektriciteit."
3.5. Volgens de steller van het middel kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van, kort gezegd, hennepteelt en diefstal van energie door aan onbekend gebleven personen ruimten te verhuren.
3.6. Uit de in de onderhavige zaak gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Eind 2007 is door de politie op het adres [a-straat 1] in Oud-Beijerland een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij beschikte op dat moment over in totaal 532 hennepplanten, die waren verspreid over twee aparte kweekruimten. Dat de in de kwekerij aanwezige planten hennep bevatten is vastgesteld aan de hand van een zgn. Narcotest. Op 12 februari 2008 is namens de eletriciteitsleverancier van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. Bij de aangifte is verklaard dat controle van de netcomponenten en de meterkast in het pand heeft opgeleverd dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken en de hoofdzekeringen waren verzwaard en dat daardoor de mogelijkheden om elektriciteit af te nemen waren vergroot. Tevens is verklaard dat zodanige aanpassingen aan de meter waren gedaan dat de afname van elektriciteit (althans gedeeltelijk) niet werd geregistreerd. De verdachte, die de kennelijke huurder was van het pand waarin de kwekerij is aangetroffen, heeft verklaard (i) dat hij de ruimten waarin werd gekweekt heeft (onder-)verhuurd aan een jongen waarvan hem niet meer bekend is dan zijn Marokkaanse of Turkse komaf, (ii) dat de betreffende jongen hem een huurbedrag van € 3.000 per maand aanbood en hij dit bedrag maandelijks op dezelfde plaats neerlegde in de winkel die in het door de verdachte gehuurde pand gevestigd is, (iii) dat deze jongen de gehuurde ruimten naar zijn zeggen wilde gebruiken voor de opslag van vervalste merkartikelen, (iv) dat contact met hem voor de verdachte alleen via briefjes mogelijk was en (v) dat de verdachte de ruimten waarin werd gekweekt nooit heeft betreden, omdat hij daarvan geen sleutel meer had.
3.7. Bij de beoordeling van het middel geldt als uitgangspunt dat voor een bewezenverklaring van consecutieve medeplichtigheid is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan blijken van 'dubbel opzet' bij de verdachte. Het opzet van de verdachte dient zowel de handeling van het gelegenheid verschaffen te betreffen als het plegen van het misdrijf waartoe gelegenheid wordt verschaft. De door het hof overgenomen nadere bewijsoverweging van de rechtbank komt erop neer dat ten aanzien van zowel de hennepteelt als de diefstal van elektriciteit sprake is van dubbel opzet bij de verdachte, nu hij met het (onder-)verhuren van ruimten in een door hem gehuurd pand aan een onbekend persoon die hem heeft medegedeeld de ruimten te willen gebruiken voor de opslag van vervalste merkartikelen en met wie hij enkel via briefjes kon communiceren, een en ander zonder uitoefening van enige controle, een zodanig risico heeft genomen, dat gezegd kan worden dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard medeplichtig te worden aan hennepteelt en diefstal van energie. Hoewel ik aan de steller van het middel wil toegeven dat het hof met deze overweging een korte bocht neemt, meen ik dat zij 's hofs bewezenverklaringen kan dragen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het huurbedrag maandelijks ontving in een envelop, die werd neergelegd in de winkel gevestigd in het pand waarin de kweekruimten zijn aangetroffen (bewijsmiddel A). Voorts kan uit de bewijsmiddelen blijken dat de verdachte het betreffende pand huurde (bewijsmiddel 2). Uit deze omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte zelf in dit pand verbleef, althans hier op regelmatige basis verscheen. De onderhavige zaak verschilt in dit opzicht bijv. van de zaken waarop HR 3 november 2009 (NJ 2010/335) en HR 16 november 2010 (LJN BN8363) betrekking hadden. In deze zaken bleek uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte regelmatig in de directe nabijheid van de locus delicti had verkeerd. Nu dit in de onderhavige zaak wel uit de bewijsmiddelen blijkt, acht ik niet onbegrijpelijk dat het hof in de omstandigheden genoemd in de nadere bewijsoverweging aanleiding heeft gezien dubbel opzet bij de verdachte aan te nemen. Het gegeven dat de verdachte heeft verklaard dat zijn (onder-)verhuurder de ruimten wilde huren voor de opslag van vervalste merkartikelen maakt dit niet anders. Het hof heeft de inhoud van deze verklaring kennelijk niet relevant geoordeeld voor de vraag naar het specifieke misdrijf waarop het opzet van de verdachte gericht was. Aangezien het hof voor het bewijs van opzet van de verdachte op de misdrijven hennepteelt en diefstal van elektriciteit voldoende steun heeft kunnen vinden in de overige uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheden, is de bewijsconstructie niet onbegrijpelijk.(2)
4. Het middel faalt m.i. en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 1 december 2008. In haar aantekening mondeling vonnis van dezelfde datum heeft de rechtbank naar deze weergave verwezen, terwijl het hof het vonnis in eerste aanleg wat betreft de vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv heeft bevestigd.
2 Vgl. HR 8 december 2009, LJN BJ9930 en HR 11 november 2008, LJN BD4862