1 Rov. 2(.1-2.6) van het bestreden arrest.
2 LJN: AL9121, KG 2002, 60; prod. 4 bij de inleidende dagvaarding.
3 Inleidende dagvaarding onder 41.
4 Ofschoon Batavus haar grieven heeft genummerd van 1 tot en met 21, heeft zij daarbij de nummers 16 tot en met 19 overgeslagen waardoor zij in totaal zeventien grieven heeft voorgedragen; zie p. 2 van het bestreden arrest onder de aanhef 'De grieven'.
5 De cassatiedagvaarding is op 6 januari 2010 betekend.
6 A. Hammerstein en J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten (2003), p. 21 en p. 62.
7 A. Hammerstein en J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten (2003), p. 63.
8 Zie in het bijzonder HR 3 december 1999, LJN: AA3821, NJ 2000, 120, rov 3.6. Zie voorts HR 15 april 1966, LJN: AC4079, NJ 1966, 302, m.nt. GJS; HR 21 april 1995, LJN: ZC1706, NJ 1995, 437, rov. 3.5.1-3.5.2.
9 HR 28 januari 2011, LJN: BO7122, RvdW 2011, 171, rov. 3.8.
10 F. Ambtenbrink en H.H.B. Vedder, Recht van de Europese Unie (2010), p. 361.
11 HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok, punt 23, onder verwijzing naar HvJ EG 8 juli 1999 (Anic Partecipazioni), C-49/92 P, LJN: BG2394, Jurispr. 1999, p. I-4125, punt 131. Zie ook HvJ EG 8 juli 1999 (Anic Partecipazioni), C-49/92 P, LJN: BG2394, Jurispr. 1999, p. I-4125, punt 112.
12 Voorheen: art. 81 EG.
13 Vgl. o.a. HvJ EG 14 juli 1972 (ICI), 48/69, LJN: BE3694, Jurispr. 1972, p. 619, punten 64-65 en 118; HvJ EG 16 december 1975 (Suiker Unie e.a.), 40/73-48/73, 50/73, 54/73-56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, LJN: BF0677, Jurispr. 1975, p. 1663, NJ 1976, 303, punt 26; HvJ EG 31 maart 1993 (Ahlström Osakeyhtiö e.a.), C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85, C-125/85-C-129/85, Jurispr. 1993, p. I-1307, punt 63; HvJ EG 8 juli 1999 (Anic Partecipazioni), C-49/92 P, LJN: BG2394, Jurispr. 1999, p. I-4125, punt 115; HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok, punt 26. Zie ook Kapteyn/VerLoren van Themaat, Het recht van de Europese Unie en van de Europese Gemeenschappen (2003), p. 656, noot 80, en Kamerstukken II 1995/96, 24 707 nr. 3, p. 11.
14 HvJ EG 16 december 1975 (Suiker Unie e.a.), 40/73-48/73, 50/73, 54/73-56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, LJN: BF0677, Jurispr. 1975, p. 1663, NJ 1976, 303, punt 173; HvJ EG 31 maart 1993 (Ahlström Osakeyhtiö e.a.), C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85, C-125/85-C-129/85, Jurispr. 1993, p. I-1307, punt 63; HvJ EG 28 mei 1998 (John Deere), C-7/95 P, LJN: BF9449, Jurispr. 1998, p. I-3111, punt 86; HvJ EG 8 juli 1999 (Anic Partecipazioni), C-49/92 P, LJN: BG2394, Jurispr. 1999, p. I-4125, punt 116; HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok, punt 32.
15 HvJ EG 14 juli 1972 (ICI), 48/69, LJN: BE3694, Jurispr. 1972, p. 619, punt 118; HvJ EG 16 december 1975 (Suiker Unie e.a.), 40/73-48/73, 50/73, 54/73-56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, LJN: BF0677, Jurispr. 1975, p. 1663, NJ 1976, 303, punt 174; HvJ EG 31 maart 1993 (Ahlström Osakeyhtiö e.a.), C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85, C-125/85-C-129/85, Jurispr. 1993, p. I-1307, punt 71; HvJ EG 28 mei 1998 (John Deere), C-7/95 P, LJN: BF9449, Jurispr. 1998, p. I-3111, punt 87; HvJ EG 8 juli 1999 (Anic Partecipazioni), C-49/92 P, LJN: BG2394, Jurispr. 1999, p. I-4125, punt 117; HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok, punt 33.
16 HvJ EG 16 december 1975 (Suiker Unie e.a.), 40/73-48/73, 50/73, 54/73-56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, LJN: BF0677, Jurispr. 1975, p. 1663, NJ 1976, 303, punt 173; HvJ EG 28 mei 1998 (John Deere), C-7/95 P, LJN: BF9449, Jurispr. 1998, p. I-3111, punt 86.
17 HvJ EG 14 juli 1972 (ICI), 48/69, LJN: BE3694, Jurispr. 1972, p. 619, de punten 66-67; HvJ EG 31 maart 1993 (Ahlström Osakeyhtiö e.a.), C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85, C-125/85-C-129/85, Jurispr. 1993, p. I-1307, punt 71; HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok, punt 41. Zie ook Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 11.
18 HvJ EG 8 juli 1999 (Anic Partecipazioni), C-49/92 P, LJN: BG2394, Jurispr. 1999, p. I-4125, punt 118; HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok, punt 51.
19 Vgl. HvJ EG 13 juli 1966 (Consten en Grundig), 56/64 en 58/64, LJN: BE3254, Jurispr. 1966, 450, samenvatting onder 4; HvJ EG 30 juni 1966 (Société Technique Minière), 56/65, LJN: BE3288, Jurispr. 1966, p. 392, samenvatting onder 6; HvJ EG 24 oktober 1995 (Bayerische Motorenwerke AG/ALD Auto-Leasing D GmbH), C-70/93, LJN: AD2415, Jurispr. 1995, p. I-3439, NJ 1996, 651, punt 15. Zie ook de op 13 oktober 2000 gepubliceerde Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, PbEG 2000, C 291/1-44, onder 5, inmiddels vervangen door de op 19 mei 2010 gepubliceerde Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, PbEU 2010, C 130/1-46, eveneens onder 5.
20 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 12.
21 Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, PbEG 1999, L 336/21-25, nadien gewijzigd en inmiddels vervangen door Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, PbEU 2010, L 102/1-7.
22 Zie over de rule of reason M.R. Mok, Kartlerecht I (2004), p. 248-254.
23 Het arrest (LJN: BH2596) is inmiddels gepubliceerd in Jurispr. 2008, p. I-8637, NJ 2009, 133, m.nt. M.R. Mok.
24 Conclusie van antwoord onder 98 jo 13-14.
25 Memorie van grieven onder 5.10.22 sub a. Het gesteld sub b heeft betrekking op het ontbreken van een mededingingsbeperkend gevolg en kan hier dus buiten beschouwing blijven (zie ook de aanhef van nummer 5.10.22: "Overigens meent Batavus dat (...) geen sprake was van enig doel of gevolg dat de mededinging merkbaar beperkte.").
26 Memorie van grieven onder 5.10.23-5.10.24.
27 Memorie van grieven onder 5.11.1.
28 Zie voorts o.a. HvJ EG 28 mei 1998 (John Deere), C-7/95 P, LJN: BF9449, Jurispr. 1998, p. I-3111, punt 77; HvJ EG 30 april 1998 (Cabour), C-230/96, LJN: BF6935, Jurispr. 1998, p. I-2055, punt 48.
29 M.R. Mok, Kartelrecht I (2004), p. 153.
30 Vgl. M.R. Mok, Kartelrecht I (2004), p. 152-158; F. Amtenbrink en H.H.B. Vedder, Recht van de Europese Unie (2010), p. 370-371. Zie ook de noot van M.R. Mok (onder 3) onder HR 18 december 2009 (Prisma Vastgoed), LJN: BJ9439, NJ 2010, 140.
31 Bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81 lid 1 van het Verrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (de minimis), PbEG 2001, C 368/13-15.
32 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 14. Vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 6 (nota naar aanleiding van het verslag), p. 38.
33 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 14.
34 De bepaling is laatstelijk met ingang van 1 oktober 2007 gewijzigd; zie Stb. 2007, 284 (inwerkingtreding: Stb. 2007, 291). De drempelbedragen van het eerste lid, onder a, zijn verhoogd en er is, onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid (tot derde tot en met vijfde lid), een nieuw tweede lid toegevoegd.
35 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 14-15. Zie ook HR 18 december 2009 (Prisma Vastgoed), LJN: BJ9439, NJ 2010, 140, m.nt. M.R. Mok, rov. 3.4.5. Mok plaatst in zijn noot onder 3 kanttekeningen bij het oordeel van de Hoge Raad dat art. 7 Mw niet ziet op het merkbaarheidsvereiste. Dat laatste is volgens Mok onjuist als men ermee bedoelt dat art. 7 het merkbaarheidsvereiste niet geheel dekt. Ik kan die opvatting niet zonder meer onderschrijven. Uitgangspunt van de Mw is immers dat art. 7 betrekking heeft op mededingingsafspraken die vallen onder het verbod van art. 6 (memorie van toelichting, p. 15: "De bagatelvoorziening heeft betrekking op mededingingsafspraken die weliswaar onder het verbod vallen (...)"), waarbij geldt dat ook in de visie van de wetgever in art. 6 Mw, evenals in (thans) art. 101 VWEU, het merkbaarheidsvereiste als het ware zit ingebakken (nota naar aanleiding van het verslag, p. 38: "De leden (...) vroegen een nadere toelichting op de keuze van de regering om in artikel 6 van het wetsvoorstel niet het zogenaamde merkbaarheidsvereiste op te nemen. (...) Zoals uiteengezet (...) is (...) het verbod van artikel 85, eerste lid, alleen van toepassing wanneer een mededingingsafspraak de concurrentie "merkbaar" beperkt. (...) Van belang in dit verband is dat het merkbaarheidsvereiste als zodanig niet terug te vinden is in de tekst van artikel 85. Om die reden is het vereiste evenmin in artikel 6 van het wetsvoorstel opgenomen.") .
36 Vgl. HR 16 januari 2009 (Whizz Croissanterie), LJN: BG3582, NJ 2009, 54, rov. 3.4. Overigens verwijs ik naar mijn conclusie voor dat arrest onder 2.17, waarin ik afstand heb genomen van de opvatting dat de merkbaarheid niet een bestanddeel van het verbod maar een exceptie zou zijn en dat degene die zich op het ontbreken van merkbaarheid beroept, zulks zou moeten bewijzen.
37 M.R. Mok, Kartelrecht I (2004), p. 145.
38 Evenzo CBb 7 december 2005, LJN: AU8309, rov. 6.5; CBb 31 december 2007, LJN: BC1396, rov. 9.5.4; M. Maassen, 'Merkbaarheid post-Secon': een overzicht van de beschikkingenpraktijk van de NMa, AM 2009, p. 97-102, in het bijzonder p. 101, r.k.; J.F. Appeldoorn en H.H.B. Vedder, Mededingingsrecht, Beginselen van Europees en Nederlands Mededingingsrecht (2010), p. 49; P.J. Slot, Ch.R.A. Swaak en M.S. Mulder, Inleiding mededingingsrecht (2007), p. 70; E.-J. Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van mededingingsrecht (2009), p. 772.
39 HvJ EG 4 juni 2009 (T-Mobile), C-8/08, LJN: BI7780, Jurispr. 2009, p. I-4529, NJ 2009, 432, m.nt. M.R. Mok.
40 Hier wordt verwezen naar het arrest T-Mobile.
41 Hier wordt verwezen naar HvJ EG 20 november 2008 (Beef Industry Development Society), C-209/07, LJN: BH2596, Jurispr. 2008, p. I-8637, NJ 2009, 133, m.nt. M.R. Mok.
42 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 19.
43 De geldigheidsduur van deze verordening is op 31 mei 2010 verstreken. Met ingang van 1 juni 2010 geldt een nieuwe Verordening: Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, PbEU 2010, L 102/1-7.
44 De genoemde Richtsnoeren zijn inmiddels vervangen door de op 19 mei 2010 gepubliceerde Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, PbEU 2010, C 130/1-46; het gestelde in die nieuwe richtsnoeren onder 48 omvat een overeenkomstige passage.
45 Vgl. M.R. Mok, Kartelrecht I (2004), p. 173.
46 HR 16 januari 2009 (Whizz Croissanterie), LJN: BG3582, NJ 2009, 54, rov. 3.3.
47 Deze definitie wijkt af van de thans gehanteerde definitie in Verordening 330/2010 (in werking getreden op 1 juni 2010). Aan de definitie is de volgende zinsnede toegevoegd "binnen het grondgebied waarop de leverancier heeft besloten dat systeem toe te passen".
48 Vgl. HvJ EG 25 oktober 1983, 107/82 (AEG-Telefunken), LJN: AC8154, Jurispr. 1983, p. 3151, NJ 1985, 443, samenvatting onder 4-7.
49 Vgl. ook HvJ EG 17 september 1985 (Ford Werke en Ford Europe), 25/84 en 26/84, LKN: AC9003, Jurispr. 1985, p. 2725, NJ 1986, 120, punt 21.
50 Zie ook Gleiss/Hirsch, Kommentar zum EG-Kartellrecht, Band 1: Art. 85 und Gruppenfreistellungsverordnungen (1993), p. 652.
51 Zie voorts de conclusie van dupliek onder 96 (p. 26). Zie ook de conclusie van antwoord onder 147-148.