ECLI:NL:PHR:2011:BQ3006
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Tijdige betaling griffierechten in cassatie en de toepassing van overgangsrecht
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de vraag centraal of de eiser tot cassatie tijdig het griffierecht heeft betaald in overeenstemming met artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ). De eiser heeft op 12 januari 2011 cassatieberoep ingesteld tegen een arrest van 12 oktober 2010. De dagvaarding is tijdig gebeurd, en de zaak is op 11 maart 2011 gedagvaard en ter rolle uitgeroepen. Het griffierecht is op 8 april 2011 betaald, wat vier weken na de dagvaarding is, waarbij de dag van de dagvaarding zelf niet wordt meegerekend. Dit roept de vraag op of deze betaling als tijdig kan worden beschouwd onder de geldende regels van het procesrecht.
De Hoge Raad overweegt dat volgens de vaste regels in het burgerlijk procesrecht de dag die het begin van de termijn markeert, niet wordt meegeteld bij de berekening van de termijn. Dit betekent dat de betaling van het griffierecht op 8 april 2011, vier weken na de dagvaarding, als tijdig kan worden aangemerkt. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat er geen bezwaren zijn tegen de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in verband met de betaling van het griffierecht. De Hoge Raad concludeert dat de behandeling in cassatie kan worden voortgezet, aangezien aan de vereisten voor tijdige betaling is voldaan.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent griffierechten en de termijnen in het burgerlijk procesrecht. De Hoge Raad bevestigt dat de wetgeving en de overgangsregels in deze zaak volledig van toepassing zijn, en dat de eiser aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Dit biedt duidelijkheid voor toekomstige zaken waarin de tijdige betaling van griffierechten ter discussie staat.