Nr. 09/03499
Mr. Machielse
Zitting 12 april 2011
1. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft de verdachte op 18 september 2008 voor "Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk en tot een werkstraf voor de duur van 240 uur. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. S.V. Jansen, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld, evenals mr. G. Knobbout, AG bij het hof. Door een administratieve onvolkomenheid is aan het OM ten onrechte geen gelegenheid geboden een schriftuur in te dienen. Op 14 september 2010 heb ik conclusie genomen in deze zaak en daarbij alleen acht geslagen op de schriftuur die namens verdachte was ingediend. Op 9 november 2010 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in deze zaak. Wegens schending van de redelijke termijn heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd. Nu als gevolg van een administratieve vergissing het OM niet in staat is gesteld om een cassatieschriftuur in te dienen en de Hoge Raad arrest heeft gewezen ondanks deze onvolkomenheid lijkt het mij gewenst dat de Hoge Raad het gewezen arrest zal intrekken en alsnog zal beslissen zowel op het cassatieberoep dat door verdachte als op door het OM ingestelde beroep.
Mrs L. Plas en M.E. de Meijer, advocaten-generaal te 's-Gravenhage, hebben inmiddels een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel keert zich tegen de vrijspraak van de primair ten laste gelegde zware mishandeling. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de AG een onderbouwd standpunt aan het hof voorgehouden erop neerkomende dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Naar de mening van de stellers van het middel heeft het hof op ontoereikende wijze hierop gereageerd. Maar afgezien hiervan zou het arrest volgens het middel ook moeten worden vernietigd omdat het hof is blijven steken bij de vaststelling van de wetenschap van het risico en zich er niet over heeft uitgelaten of verdachte dit gevaar op de koop toe heeft genomen dan wel heeft gehoopt op de goede afloop.
3.2. In zijn requisitoir heeft de AG het volgende opgemerkt:
"Vertaald naar de onderhavige zaak ben ik uitgegaan van de volgende omstandigheden:
- het was kort voor het begin van de voetbalwedstrijd feijenoord - ajax, een wedstrijd die altijd wordt aangemerkt als een risicowedstrijd;
- de supporterstrein van ajax was door onbekende oorzaak tot stilstand gekomen;
- de sfeer onder de ajax supporters was redelijk tot zeer opgefokt (p. 63 p.v.);
- er was sprake van een groeiende groep feijenoord supporters en verschillende supporters gedroegen zich provocerend tegenover de ajax supporters;
- [verdachte] is was in die situatie temidden van feijenoord supporters en zag dat er met stenen gegooid werd naar een trein met ajax supporters (p.3 proces-verbaal terechtzitting d.d. 10 augustus 2005);
- hij is verschillende keren heen en weer gelopen naar zijn auto;
- de laatste keer heeft hij uit zijn auto het noodseinmiddel meegenomen, is teruggegaan naar de plek waar hij vandaan kwam en heeft hij het noodseinmiddel afgevuurd;
- bij het afvuren heeft de noodseinraket zich waarschijnlijk meer in horizontale dan in verticale richting bevonden. Het zichtbare deel van de vlucht van het noodseinmiddel was tamelijk vlak en licht dalend (p.19 nfi rapport);
- er waren op dat moment nogal wat mensen aanwezig in de directe omgeving van [verdachte];
- de afstand tussen verdachte en slachtoffer was minimaal 13 meter en maximaal 36 meter.
Mijn conclusie is dat wanneer iemand onder die omstandigheden in een situatie waar op dat moment een hoeveelheid mensen op een beperkt oppervlak aanwezig is een noodsignaalmiddel afvuurt en dit middel wordt niet loodrecht omhoog afgevuurd maar in de richting van een trein, terwijl zich tussen degene die het noodseinmiddel afvuurt en die trein een hoeveelheid mensen bevindt, die persoon de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij iemand zodanig treft dat deze persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Met andere woorden, op het moment dat [verdachte] op die plek het noodseinmiddel afvuurde op de manier waarop hij dat gedaan heeft, was voor hem voorzienbaar dat hij een persoon zou raken. Martijn Broere is hiervan het slachtoffer geworden. Gezien de afstand tussen verdachte en slachtoffer -maximaal 36 meter, maar naar alle waarschijnlijkheid een veel geringere afstand- kan het verhaal van De vos dat hij de raket praktisch recht omhoog en misschien een beetje schuin heeft afgevuurd, niet kloppen. De raket is naar alle waarschijnlijkheid min of meer horizontaal afgeschoten.
In feite verschilt onderhavige situatie niet veel van de situatie dat iemand min of meer willekeurig een vuurwapen afvuurt in de richting van een trein of een groep mensen en dan een persoon raakt die zich op dat moment in het schootsveld bevindt.
Ik ben dan ook van oordeel dat het onder 1 primair telastegelegde -het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard."
3.3. Het hof heeft bewezen verklaard
"dat hij op 17 april 2005 Rotterdam grovelijk onvoorzichtig een noodseinmiddel heeft afgeschoten in de nabijheid van [slachtoffer], waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een verwoeste linkeroogkas en sterk verminderd gezichtsvermogen links en sterk verminderd gehoorvermogen links en ernstig gezichtsletsel heeft bekomen".
3.4. Het hof heeft zijn arrest nog aandacht besteed aan het bewijs in een extra overweging:
"Bewijsoverweging
De verdachte heeft bij de politie op 27 april 2005 verklaard dat hij het noodseinmiddel (verdachte spreekt over een "lichtkaars") "schuin in de lucht" heeft afgestoken. Ook bij de rechter-commissaris (verklaring van 29 april 2005) heeft de verdachte verklaard dat hij het noodseinmiddel "schuin omhoog" heeft afgestoken, dat hij voor het afschieten heeft gekeken of er in de richting waarin hij schoot geen mensen stonden en dat er tijdens het ontsteken iets niet goed is gegaan, waardoor de "lichtkaars" van baan is veranderd.
Voorts heeft de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij de noodseinraket heeft gekregen van een stuurman van een zeeschip, die hem uitleg heeft gegeven over de wijze waarop de raket - overeenkomstig de gebruiksaanwijzing afgebeeld op het omhulsel van de raket - moest worden ontstoken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de in het dossier aanwezige dummy van een noodseinraket erg veel lijkt op de noodseinraket die hij had.
Op het omhulsel van de noodseinraket is in vier niet Nederlandse talen te lezen dat de raket alleen op zee en in noodgevallen mag worden gebruikt. Daarnaast blijkt uit de op het omhulsel van de noodseinraket weergegeven gebruiksaanwijzing en de daarbij behorende afbeeldingen, dat de raket bij het afsteken recht omhoog in de lucht dient te worden gehouden.
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 11 juli 2005 blijkt dat de in de noodseinraket aanwezige koker met ladingen, mensen en voorwerpen die zich in de omgeving (tot op enkele honderden meters) bevinden, met hoge snelheid zal kunnen raken wanneer de noodseinraket niet op de juiste wijze - te weten verticaal - wordt ontstoken. Bij het treffen van een mens treedt hoogstwaarschijnlijk ernstig tot dodelijk letsel op.
In een rapport van het NFI d.d. 15 november 2007, wordt door de deskundige geconcludeerd dat de noodseinraket zich op het moment van afvuren waarschijnlijk meer in horizontale dan in verticale richting heeft bevonden en dat het zichtbare deel van de vlucht van de noodseinraket tamelijk vlak was en licht dalend.
Het hof acht op grond van het vorenstaande voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte de noodseinpijl op het moment van afschieten niet omhoog heeft gericht, maar meer horizontaal heeft gehouden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door het afsteken van een zeer gevaarlijke noodseinraket temidden van omstanders grovelijk onvoorzichtig gehandeld, temeer nu hij die volgens zijn eigen verklaring niet - overeenkomstig de gebruiksaanwijzing -loodrecht, maar schuin omhoog heeft afgestoken, nota bene terwijl het gebruik daarvan uitsluitend bedoeld was voor noodsituaties op zee. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte dit wist, nu hij aan de hand van de gebruiksaanwijzing uitleg heeft gekregen over een en ander."
3.5. Dat de objectieve kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk moet zijn geweest is te ontlenen aan bewijsmiddel 9, waarin over de gevaarsaspecten te lezen is dat een niet verticaal afgevuurde noodseinraket nog mensen op honderden meters afstand kan treffen en kan doden of ernstig verwonden. Het gaat er dus om hoe verdachte tegenover het gevaar dat hij schiep heeft gestaan. Hij moet hebben beseft dat de raket geen onschuldig stuk siervuurwerk was dat zonder gevaar in de omgeving van mensen kon worden aangestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij de raket heeft gekregen van de stuurman van een zeeschip en dat hij instructies heeft gekregen over de wijze waarop die raket moest worden ontstoken. Hij wist dat raket verticaal moest worden gelanceerd (bewijsmiddelen 1A en 1B). Als verdachte bewust de raket niet loodrecht omhoog heeft gelanceerd ligt het minder voor de hand om slechts culpa aan te nemen.
3.6. In het requisitoir van de AG wordt erop gewezen dat verdachte de raket in de richting van de trein met de supporters van Ajax heeft afgevuurd terwijl zich tussen verdachte en de trein nog mensen bevonden. Zo een handelen is naar uiterlijke verschijningsvorm minstens gericht op het toebrengen van lichamelijk letsel. Die sterke indruk leidt tot bewijs van voorwaardelijk opzet tenzij tegenindicaties voorhanden zijn. Het hof heeft de verklaring van verdachte die in bewijsmiddel 3 is opgenomen voor het bewijs gebezigd en heeft kennelijk gemeend dat aldus voldoende tegengas is geboden aan de uiterlijke verschijningsvorm. Ik meen evenwel dat elders in de door het hof gebezigde bewijsconstructie weer elementen zijn te vinden die juist de uiterlijke verschijningsvorm van een opzetdelict ondersteunen. Ik noem bewijsmiddel 2, waarin verdachte zegt dat hij het noodsignaal heeft afgestoken terwijl er mensen om hem heen stonden en er nog mensen naderden. Hij heeft de raket schuin afgestoken. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte met de staaf richtte op de trein terwijl hij aan de onderkant ervan iets deed (bewijsmiddel 4). Volgens een deskundige van het NFI (bewijsmiddel 10) was de noodseinraket tijdens het afvuren waarschijnlijk meer horizontaal dan verticaal gericht. In een extra bewijsoverweging in de aanvulling heeft het hof nog beklemtoond dat de gebruiksaanwijzing met afbeeldingen een lancering in verticale richting voorschrijft.
Nu het hof niet heeft aangegeven waarom het van mening is geweest dat de verdachte weliswaar de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft beseft, maar heeft gehoopt op de goede afloop en nu het hof een aantal bewijsmiddelen heeft gebezigd waaruit, in samenhang bezien, zou zijn af te leiden dat de verdachte bewust de raket heeft afgevuurd min of meer horizontaal op een trein met mensen terwijl er in zijn directe omgeving zich ook mensen bevonden, had het hof, mede tegen de achtergrond van de inhoud van het requisitoir, de vrijspraak van het doleuze delict nader moeten motiveren.
4. Het middel van het OM slaagt. Ook het door verdachte voorgestelde middel is, zoals ik eerder schreef, gegrond. De rechter die na eventuele cassatie de zaak opnieuw zal moeten beoordelen zal met de schending van de redelijke termijn rekening dienen te houden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot intrekking van het arrest van Uw Raad van 9 november 2010, tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden