ECLI:NL:PHR:2011:BQ4287

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01939 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen teruggave inbeslaggenomen geschriften in strafrechtelijk financieel onderzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, waarin het beklag van klagers ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek inbeslaggenomen geschriften, waaronder declaraties en kwitanties van de advocaat van klagers, onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering, dat de geheimhouding van communicatie tussen advocaat en cliënt beschermt.

De officier van justitie heeft in de openbare raadkamer aangegeven dat de inbeslaggenomen geschriften niet onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechter-commissaris had eerder bepaald dat alleen de specificaties die bij de declaraties zijn gevoegd onder de geheimhoudingsplicht vallen, maar de rechtbank oordeelt dat de inbeslaggenomen geschriften in hun geheel onder deze bescherming vallen. Dit is van belang omdat de bescheiden inzicht kunnen geven in de financiële afwikkeling van de bijstand door de advocaat, wat relevant kan zijn in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het oordeel van de rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat de beslissing toereikend is gemotiveerd. De A-G wijst erop dat het maatschappelijk belang van vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt in het geding is, en dat het van belang is dat cliënten zich vrijelijk tot hun advocaat kunnen wenden zonder vrees voor openbaarmaking van vertrouwelijke informatie. De A-G concludeert dat er geen gronden zijn gevonden om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en dat het beroep van het Openbaar Ministerie moet worden verworpen.

Conclusie

Nr. 10/01939 B
Mr. Hofstee
Zitting: 19 april 2011
Conclusie inzake:
[Klagers]
1. De Rechtbank te Rotterdam heeft bij beschikking van 21 april 2009 het beklag van klagers ex art. 552a Sv gedeeltelijk gegrond verklaard en de teruggave gelast van de inbeslaggenomen geschriften aan klagers.
2. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. L. Plas, plaatsvervangend Officier van Justitie te Rotterdam, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie. Namens klagers heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingezonden.
3. Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen geschriften, te weten: declaraties en kwitanties (urenspecificaties) van de advocaat van klagers, gelet op art. 98 Sv onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat zij haar oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. De Rechtbank heeft de teruggave van de in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek inbeslaggenomen geschriften als volgt gemotiveerd:
"Beoordeling van de klacht
De officier van justitie heeft in openbare raadkamer te kennen gegeven dat zij van oordeel is dat de inbeslaggenomen geschriften niet onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen en dat het klaagschrift in zoverre ongegrond is.
De officier van justitie zal zich voor het overige refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt:
De rechter-commissaris heeft bij beschikking d.d. 13 juni 2007 bepaalt dat (alleen) de specificaties die bij de declaraties zijn gevoegd onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat vallen, echter maken deze declaraties onderdeel uit van de inmiddels teruggegeven specificaties. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inbeslaggenomen geschriften, gelet op artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering, onder het beroepsgeheim van de advocaat van de klagers vallen. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren, het beslag opheffen en de teruggave daarvan gelasten aan degenen onder wie de geschriften in beslag zijn genomen, zijnde in dit geval de klagers.
Met betrekking tot de overige verzoeken van de klagers, is de rechtbank van oordeel dat daar over geen beslissingen behoeve[n] te worden genomen nu die stukken zich niet in het dossier bevinden, maar ter voorkoming van schending van geheimhouding zijn bewaard door de rechter-commissaris in de kluis."
5. Ambtshalve attendeer ik Uw Raad er op dat het in de onderhavige beklagzaak door het Openbaar Ministerie voorgestelde middel volledig overeenkomt met het eveneens door het OM voorgestelde middel in de zaak die betrekking heeft op klaagster [A], waarin mijn ambtgenoot mr. Machielse zeer recentelijk conclusie heeft genomen, namelijk op 8 februari 2011.(1)
6. Daar ik het standpunt van mijn ambtgenoot geheel kan delen, verwijs ik hierbij graag naar de jurisprudentie en argumenten die hij in zijn conclusie, strekkende tot verwerping van het beroep, heeft aangevoerd. Kortheidshalve citeer ik hier slechts de kern van zijn betoog:
"Ik wijs er in dit verband nog op dat de bescheiden in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Zo'n onderzoek is gericht op de bepaling van het door een verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 126 lid 2 Sv). Declaraties en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de door een advocaat verrichte diensten zijn in dit verband gevoeliger dan in ander verband. Uit deze bescheiden zal immers kunnen blijken van de afspraken over de financiële afwikkeling van de bijstand door de advocaat, meer bepaald dat niet van een toevoeging gebruikgemaakt wordt. Zo een gegeven is in een strafrechtelijk financieel onderzoek niet van belang ontbloot; het kan een verwijzing betekenen naar de vermogenspositie van betrokkene. Het komt mij voor dat aldus aan politie en OM uit het vertrouwelijk verkeer tussen advocaat en cliënt gegevens bekend kunnen worden waarover de advocaat, desgevraagd, zou mogen zwijgen. Van het standpunt van de advocaat die stelt dat zulke bescheiden onder zijn verschoningsrecht vallen, kan naar mijn mening niet gezegd worden dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het onjuist is. Naar mijn mening zou het maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden geweld worden aangedaan, indien ten behoeve van een strafrechtelijk financieel onderzoek de betalingen aan een advocaat voor diens verrichtingen in de hoofdzaak of in dat onderzoek niet onder de bescherming der vertrouwelijkheid zouden vallen. Als iemand die zich om advies wendt tot een advocaat erop beducht zou moeten zijn dat de afspraken die hij met de advocaat maakte over de betaling van diens diensten voor politie en OM voor het grijpen liggen, kan dat een belemmering opwerpen om zich tot een advocaat te wenden, zeker als hij zich tot de advocaat wendt juist in verband met zijn procespositie in een verwachte ontnemingsprocedure."
7. Op grond van het betoog van mijn ambtgenoot, meen ik dat het oordeel van de Rechtbank dat de declaraties en kwitanties (urenspecificaties) van de advocaat van klagers onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd.
8. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Het betreft de conclusie inzake [A] met griffienummer 10/02664 B, LJN BP4663. In deze zaak heeft Uw Raad nog geen uitspraak gedaan.