ECLI:NL:PHR:2011:BQ6719

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00263
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweerexces en disproportionaliteit in geweldsincident te Harderwijk

In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011, waarin de vraag centraal staat of de verdachte zich aan een aanranding had kunnen en moeten onttrekken. De verdachte was betrokken bij een geweldsincident op 19 augustus 2006 te Harderwijk, waarbij hij samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De verdachte en zijn broer voerden aan dat zij zich moesten verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval van de zijde van de slachtoffers, en deden een beroep op noodweer en noodweerexces. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich had kunnen terugtrekken in zijn winkel om de confrontatie te vermijden. Het hof stelde dat de wijze van verdedigen met een mes of een schroevendraaier disproportioneel was, aangezien de slachtoffers geen vergelijkbare wapens bij zich hadden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom van de verdachte verwacht mocht worden dat hij zich had onttrokken aan de confrontatie. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting, maar dat de verwerping van het beroep op noodweerexces op andere gronden begrijpelijk was. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 10/00263
Mr Jörg
Zitting 24 mei 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Bij arrest van 21 december 2009 is verzoeker door het gerechtshof te Arnhem wegens openlijke geweldpleging veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk.
2. Namens verzoeker heeft mr V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3. De zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (10/00264), in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
4. Het middel bevat de klacht dat het hof op dubbelzinnige wijze het beroep op noodweer en noodweerexces heeft verworpen.
5. Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat:
"hij op 19 augustus 2006 te Harderwijk met een ander aan de openbare weg, Waltorenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen tegen het hoofd of elders tegen de lichamen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- het slaan met de achterkant van een schroevendraaier tegen de lip van [slachtoffer 1] en
- het maken van stekende bewegingen met een mes, althans een soortgelijk voorwerp naar het lichaam van deze [slachtoffer 1] en
- het maken van stekende bewegingen met een schroevendraaier of mes, althans een soortgelijk voorwerp naar het hoofd en/of nek en/of elders naar het lichaam van [slachtoffer 2];
- het steken met een schroevendraaier en/of een mes, althans een soortgelijk voorwerp op/in het hoofd en/of elders tegen/op/in het lichaam van [slachtoffer 2]."
6. Het hof heeft het verweer van de raadsman als volgt samengevat en verworpen:
"Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe primair een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces en subsidiair op psychische overmacht.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en zijn broer genoodzaakt waren zich te verweren tegen een wederrechtelijke aanval van de zijde van [slachtoffers] omdat zij geen kant op konden. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat bij verdachte en zijn broer gerede vrees bestond dat eerdere geuite ernstige bedreigingen van de zijde van [slachtoffers] daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden. Verdachte en zijn broer stonden derhalve bloot aan een van buitenkomende drang waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand konden bieden en waardoor zij hebben toegegeven aan hetgeen hen ten laste is gelegd.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is vast komen te staan dat er vanwege sterk conflicterende belangen bij beide partijen sprake is geweest van heftige emoties - het hof laat daarbij in het midden of die emoties zijn veroorzaakt door culturele aspecten dan wel boosheid - waarbij zij elkaar over een weer hebben geslagen. Het hof is met de eerste rechter van oordeel dat de feitelijke gang van zaken onduidelijk blijft en derhalve niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke partij de aanval heeft geopend.
Wat daar ook van zij, zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat [slachtoffers] zijn begonnen, dan nog is niet aannemelijk geworden dat in casu sprake is geweest van een noodweersituatie. Volgens verdachte en zijn broer stonden zij vóór de winkel van verdachte, toen zij [slachtoffers] zagen aankomen. Verdachte en zijn broer hadden die confrontatie kunnen vermijden door zich terug te trekken in de winkel van verdachte. Daarenboven is ook de wijze waarop verdachte en zijn broer zich hebben verdedigd (met een mes of een daarop gelijkend voorwerp) disproportioneel te noemen nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat (een of meer van) [slachtoffers] de beschikking had(den) over dergelijke voorwerpen. Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
Het hof verwerpt ook het beroep op psychische overmacht, nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat verdachte (en zijn broer) eerder ernstig zijn bedreigd door [slachtoffers].
Verdachte is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
7. Blijkens het proces-verbaal van de appèlzitting zijn de in de bewezenverklaring genoemde [slachtoffers] zelf ook gestraft voor hun aandeel in de openlijke geweldpleging.
8. Volgens de toelichting op het middel heeft het hof twee argumenten gecombineerd ter verwerping van het beroep op noodweer, ten gevolge waarvan het onduidelijk is voor verzoeker op welke grond het beroep is verworpen. Het hof redeneert enerzijds dat onduidelijk is gebleven welke partij met de aanval is begonnen; anderzijds dat zelfs als de aanval door [slachtoffers] is geopend, verzoeker zich had kunnen terugtrekken en zich bovendien op disproportionele wijze heeft verdedigd.
9. Op zichzelf is het toelaatbaar indien de rechter de feitelijke toedracht van een gebeurtenis in het midden laat, indien het handelen van een verdachte hoe dan ook strafbaar is, namelijk om de door de rechter uiteengezette redenen. In zoverre faalt de klacht.
10. Echter, blijkens de hierboven geciteerde overweging van het hof heeft het zich op het standpunt gesteld dat verzoeker en zijn broer [medeverdachte], die buiten de winkel stonden en [slachtoffers] zagen aankomen, de confrontatie met hen hadden kunnen vermijden door zich terug te trekken in de winkel. Aldus stelt het hof een eis aan een beroep op noodweer die net een stap te ver gaat. Hoe aanbevelenswaardig het misschien ook is om in een dreigende conflictsituatie de verstandigste te zijn en het conflict te vermijden: verzoeker was gerechtigd om buiten vóór zijn winkel te staan en te blijven staan. Zo is men ook gerechtigd om te proberen een vordering te innen bij iemand van wie men weet dat hij daardoor agressief kan worden;(1) en zo behoeft men ook niet zijn woonwagen te verlaten als kort tevoren is opgebeld dat er gewapende mannen in aantocht zijn.(2) In zoverre geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
11. Het tweede anker waarvoor het hof is gaan liggen betreft de disproportionele wijze van verdedigen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat er een (ordinaire) knokpartij begonnen werd. Daarbij is het op zijn minst onsportief om - van de zijde van verzoeker - met steekinstrumenten op de proppen te komen (bewijsmiddel 8). In zoverre is het oordeel van het hof dat de verdediging disproportioneel was begrijpelijk en rechtens niet onjuist.
12. Het middel faalt. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Taxichaffeursarrest, HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509 m.nt. Y. Buruma.
2 Juliët-bende: HR 21 december 2004, LJN AR3687, NJ 2007, 469 m.nt. D.H. de Jong.