ECLI:NL:PHR:2011:BQ8907
Parket bij de Hoge Raad
- M.J. Knigge
- Rechtspraak.nl
Rechtsbijstand en vormverzuim in politieverhoor met betrekking tot Salduz-jurisprudentie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2011 uitspraak gedaan over de rechtsbijstand tijdens het politieverhoor van een verdachte die op heterdaad was aangehouden voor winkeldiefstal. De verdachte was op 6 september 2008 om 14.30 uur aangehouden en werd kort daarna verhoord door de politie. Tijdens het verhoor legde hij een bekennende verklaring af, maar zijn raadsman voerde aan dat deze verklaring niet als bewijs mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen, in strijd met de Salduz-jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het Hof stelde vast dat er sprake was van een vormverzuim, maar oordeelde dat dit verzuim niet automatisch leidde tot bewijsuitsluiting. De Hoge Raad herhaalde in zijn uitspraak dat een verdachte recht heeft op rechtsbijstand en dat dit recht moet worden gerespecteerd, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof had miskend dat het vormverzuim, behoudens de genoemde uitzonderingen, zonder meer tot bewijsuitsluiting dient te leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van rechtsbijstand en de gevolgen van het niet bieden van deze mogelijkheid aan een verdachte. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de bestreden uitspraak diende te worden vernietigd, omdat het Hof niet correct had gehandeld in de beoordeling van het vormverzuim en de gevolgen daarvan voor de bewijsvoering.