1 Vooral ontleend aan rov. 1.2 en 1.3 van het in cassatie bestreden arrest.
2 Voordien gold een enigszins vergelijkbare regel als het ging om een woning of gebouw waarvan het gebruik ten hoogste een jaar tevoren was beëindigd, zie art. 429 sexies (oud) Sr.
3 Met aanvankelijk een aantal andere eisers, die echter in cassatie geen partij (meer) zijn.
4 Het arrest van het hof is van 8 november 2010. De cassatiedagvaarding is op 25 november 2010 uitgebracht.
5 Het is - uiteraard - niet aan mij om mij over de wenselijkheid van strafbaarstelling van "kraken" uit te spreken, zeker niet nu de legitimiteit van de strafbaarstelling in art. 138a Sr. in cassatie niet aan de orde wordt gesteld. Maar parallellen met delicten als "joyriding" en "trespassing" kunnen de beoordelaar licht de indruk geven dat de wetgever ook "kraken" op goede gronden kón beoordelen als iets waartegen strafrechtelijke wetgeving geboden was.
6 Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat op de Overheid een positieve verplichting rust om (binnen zekere, overigens alleszins ruime grenzen) te waarborgen dat de aanspraak op ongestoord genot van als "possessions" te kwalificeren rechten wordt gerespecteerd, zie bijvoorbeeld EHRM 2 december 2010, Appl. nr. 6722/05, Sud Est/Frankrijk, rov. 50; EHRM 31 maart 2005, Appl. nr. 62740/00, Matheus/Frankrijk, rov. 69. Wat dat betreft kan de Overheid zich niet altijd een louter passieve opstelling veroorloven. Dat lijkt mij ook van betekenis voor de beoordeling van de legitimiteit van maatregelen die de Overheid met het oog op (onder meer) de bescherming van "possessions" neemt.
7 Zie daarover, in uiteenlopende zin, alinea's 2.7 - 2.15 van de conclusie van A - G Langemeijer voor HR 9 oktober 2009, NJ 2010, 213 m.nt. Mevis; en alinea's 3 - 9 van de annotatie van Mevis.
8 Uit HR 13 november 2009, NJ 2010, 240, rov. 3.2, leid ik af dat het in de beoordeling (in cassatie) betrekken van de ernst van een inbreuk op het eigendomsrecht, niet a priori uitgesloten is.
9 De vraag of de maatregelen waartoe de wetgever aan de hand van deze beoordeling besluit, verenigbaar zijn met het EVRM is "in belangrijke mate een rechtsvraag", HR 16 november 2001, NJ 2002, 469 m.ntn. Alkema en Koopmans, rov. 7.2. Blijkens dezelfde overweging moet echter bij de beantwoording van deze vraag in aanmerking worden genomen dat het in beginsel aan de wetgever is om te beoordelen welke maatregelen terzake van de doelstellingen van de wet (die, zo begrijp ik het, door de rechter met een soortgelijke benadering op hun relevantie mogen worden getoetst), noodzakelijk en aanvaardbaar zijn. De rechtspraak van het EHRM, bijvoorbeeld in de in voetnoot 28 hierna aangehaalde beslissingen, lijkt mij hier geheel mee in overeenstemming.
10 Hier ontleend aan rov. 50 van EHRM 13 mei 2008, Appl.nr. 19009/04, McCann/VK.
(Ik heb de rechtspraak van het EHRM voor een belangrijk deel geraadpleegd via de uitstekende HUDOC databank van het EHRM, veelal aan de hand van de Application. nrs.)
11 Ik ga er dan, in aansluiting op wat het hof in rov. 4.8 van het bestreden arrest heeft overwogen, aan voorbij dat ook als het om mensenrechten gaat, aan de (vuist-)regel "nood breekt wet" enige gelding toekomt; zodat het min of meer vanzelf spreekt dat men bij evacuaties in humanitaire noodsituaties e.d., geen aanspraak heeft op de rechtsbescherming-vooraf waar [verweerder] c.s. zich sterk voor maken (zie ook art. 15 EVRM). Zulke noodsituaties zijn in deze zaak niet aan de orde, en aan de uitzondering die daarvoor (mogelijk) bestaat hoeft daarom geen aandacht te worden besteed.
12 In die zin het al aangehaalde arrest EHRM 13 mei 2008, Appl. nr. 19009/04, McCann/VK, rov. 52 - 53; EHRM 21 september 2010, Appl. nr. 37341/06, Kay c.s./VK, rov. 74; EHRM 15 januari 2009, Appl. nr. 28261/06, Cosic/Kroatië, rov. 21 - 23; EHRM 27 mei 2004, Appl. nr. 66746/01, Connors c.s./VK, rov. 92 - 95.
Ik vermeld nog het arrest EHRM 16 juli 2009, Appl. nr. 20082/02, Zehentner/Oostenrijk, waarnaar het hof in rov. 4.3 van het bestreden arrest verwijst. (Ook) in die zaak ging het niet over de vraag of men, voorafgaand aan de vergaande ingreep in het "huisrecht" van ontruiming, toegang tot de rechter moet krijgen, maar om de vraag of aan een door geestesstoornis onbekwame rechtsgenoot per saldo elke toegang tot de rechter mag worden geweigerd omdat deze - niet in staat zijnde tot behoorlijke waarneming van zijn belangen - alle termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen e.d. had laten verlopen (antwoord: nee, dat mag niet).
13 "Summary proceedings" bestaan in de angelsaksische jurisdicties in een veelheid aan vormen. Ik denk dat het EHRM hier doelt op de rechtsgang waarbij wordt vastgesteld dat er geen "arguable case" voor de verweerder (of de eiser) is, en dat daarom kan worden beslist zonder dat "full trial" plaatsvindt.
14 Ik noem als voor de hand liggende voorbeelden de stappen die steeds "ex parte" plegen te worden ingeleid (zoals in Nederland het conservatoir beslag; in de Franstalige jurisdicties behalve beslag ook de "saisie- description"; in de Duitstalige jurisdicties de "einstweilige Verfügung"; in de Angelsaksische jurisdicties de Mareva- en Anton Piller-orders.). Een voorbeeld uit de rechtspraak van het EHRM levert de vertrouwelijke inwinning en verwerking van informatie door veiligheidsorganen e.d. op, zie o.a. EHRM 6 september 1978, Appl. nr. 5029/71, Klass c.s./BRD, rov. 55 en 68.
15 Zie ook rov. 157 van EHRM 20 juli 2010, Appl. nr. 4900/06, A/Nederland; rov. 58 van EHRM 26 april 2007, Appl. nr. 25389/05, Gebremedhin/Frankrijk en rov. 444 - 448 van EHRM 12 april 2005, Appl. nr. 36378/02, Shamayev c.s./Georgië en Rusland.
16 Of, luidens het Shamayev-arrest (zie de vorige noot), rov. 448: "close scrutiny". EHRM 21 januari 2011, Appl. nr. 30696/09, M.S.S./België en Griekenland (ook een zaak betreffende dreigende onmenselijke behandeling), rov. 387, spreekt van "close and rigorous scrutiny".
17 Zie hierover ook Jacobs, White and Ovey, The European Convention on Human Rights, 2010, p. 134 - 135; Van Dijk c.s., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, 2006, hfdst. 32.3; Vande Lanotte c.s., Handboek EVRM Deel 2, 2004, p. 91 e.v.
18 Ik merk nog op dat de aannemelijkheid van de aanspraken van de betrokkene ook van belang kan zijn voor de beoordeling, of de beoogde maatregelen inhoudelijk beantwoorden aan het proportionaliteitsvereiste dat o.a. in art. 8 lid 2 EVRM tot uitdrukking komt.
Zoals het in EHRM (Grote Kamer) 18 januari 2001, Appl. nr. 27238/95, Chapman/VK, in rov. 102 wordt gezegd: "When considering whether a requirement that the individual leave his or her home is proportionate to the legitimate aim pursued, it is highly relevant whether or not the home was established unlawfully. If the home was lawfully established, this factor would self-evidently be something which would weigh against the legitimacy of requiring the individual to move. Conversely, if the establishment of the home in a particular place was unlawful, the position of the individual objecting to an order to move is less strong. The Court will be slow to grant protection to those who, in conscious defiance of the prohibitions of the law, establish a home on an environmentally protected site. For the Court to do otherwise would be to encourage illegal action to the detriment of the protection of the environmental rights of other people in the community."
19 Jacobs, White and Ovey, The European Convention on Human Rights, 2010, p. 136 - 138; Vande Lanotte c.s., Handboek EVRM Deel 2, 2004, p. 105 e.v., i.h.b. nrs. 39 - 43 (zie over de vraag wanneer de eis van opschortende werking mag worden gesteld nr. 43).
20 Van de kant van de Staat is dan ook betoogd dat het OM deze drie gegevens bij de toepassing van "strafrechtelijke ontruiming" pleegt vast te stellen; en ik denk dat het hof dat ook als premisse heeft aanvaard. In elk geval lijkt het mij geoorloofd, dit in cassatie als werkhypothese te aanvaarden.
21 Wat het beoordelingskader betreft wijs ik er nog op dat de rechtspraak van het EHRM de indruk kan wekken, dat in dat gremium de mogelijkheid van "onomkeerbaarheid" al betrekkelijk snel in de beoordeling wordt betrokken. Een voorbeeld levert het in alinea's 22 e.v. hiervóór besproken Conka-arrest op. Daar ging het om de uitzetting van "illegale" vreemdelingen uit België, naar Slowakije. Men zou licht kunnen denken dat dan geen "onomkeerbare" stap aan de orde is - maar het EHRM verwijst in rov. 79 van dit arrest wél naar die mogelijkheid.
22 In de schriftelijke toelichting namens de Staat wordt meegedeeld dat het OM nu geconfronteerd wordt met veel zaken in kort geding, waarin tegen voorgenomen ontruimingen op de voet van art. 551a Sv. bezwaar wordt gemaakt. Nog daargelaten dat een feitelijke mededeling als deze in de beoordeling in cassatie buiten beschouwing moet blijven - ik zie niet in waarom, wanneer er in cassatie geoordeeld zou worden dat er géén aanspraak bestaat op de rechtsgang zoals het hof die heeft "voorgeschreven", te verwachten zou zijn dat degenen die nu zaken in kort geding aanhangig maken, dat in die andere constellatie achterwege zouden laten.
23 Zie ook EHRM 26 april 2007, Appl. nr. 25389/05, Gebremedhin/Frankrijk, rov. 66.
24 Behalve in gevallen uit de in voetnoot 11 bedoelde categorie; ik begrijp de klacht zo, dat die niet deze uitzondering op het oog heeft. Ware dat anders, dan zou de klacht in zoverre ondeugdelijk zijn dat het hof met het oog op deze categorie blijkens rov. 4.8 in een uitzondering op de tot uitgangspunt genomen regel heeft voorzien.
25 HR 8 april 2011, rechtspraak.nl LJN BP4023, rov. 3.7.2; HR 25 maart 2011, rechtspraak.nl LJN BO9675, rov. 3.3; HR 28 januari 2011, NJ 2011, 167 m.nt. Van Schilfgaarde, rov. 3.11; HR 10 september 2010, LJN BM6086, rov. 3.4.2; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent 4, 2009, nr. 105 en 117; Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nrs. 103, 121, 169; Ras - Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 40.
26 Dat geldt bijvoorbeeld voor alinea 1.5 van de pleitnoa namens de Staat in hoger beroep, gelezen in verband met de alinea's 1.2 en 1.3 van de pleitnota namens de Staat in de eerste aanleg, waarnaar in de aangehaalde alinea 1.5 in appel wordt verwezen. In alinea 2 van de pleitnoita in eerste aanleg, waarnaar dit middelonderdeel mede verwijst, lees ik niets dat aan het gestelde in de aangehaalde alinea's (op dit punt) afdoet - en dus zeker niet iets dat het hof tot nadere beschouwingen op dit punt zou hebben verplicht. Alinea 4.3 van de pleitnota in eerste aanleg bevat een (wat mij betreft niet volledig duidelijke) beschouwing op basis van de premisse dat de vorderingen van [verweerder] c.s. zouden worden afgewezen. (Al) omdat aan die premisse niet was voldaan, hoefde het hof hieraan geen aandacht te besteden.
27 Zie voetnoot 25.
28 In het arrest EHRM 19 december 1989, Appl. nrs. 10522/83 e.a., Mellacher c.s./Oostenrijk, waarop [verweerder] c.s. in subonderdeel 2.2 een beroep doen, staat het dan ook in rov. 47 zo geformuleerd, dat "... the explanations given for the legislation in question are not such as could be characterised as being manifestly unreasonable.".
Ik wijs er wel op dat het in dit arrest ging om (beweerde) inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en dat de "margin of appreciation" als het gaat om dergelijke inbreuken, gewoonlijk ruimer pleegt te worden "genomen", dan het geval is bij daadwerkelijk ingrijpende beperkingen van de door art. 8 EVRM gewaarborgde rechten. Zie intussen ook EHRM 28 juli 1999, Appl. nr. 22774/93, Saffi/Italië, rov. 49: "In spheres such as housing, which plays a central role in the welfare and economic policies of modern societies, the Court will respect the legislature's judgment as to what is in the general interest unless that judgment is manifestly without reasonable foundation (see the Mellacher and Others v. Austria judgment of 19 December 1989, Series A no. 169, p. 27, § 48, and Chassagnou and Others v. France [GC], nos. 25088/94, 28331/95 and 28443/95, § 75, ECHR 1999-III).". Deze overweging lijkt mij ook voor wetgeving met betrekking tot "kraken" rechtstreeks toepasselijk. In overeenkomstige zin EHRM (Grote kamer) 8 juli 2003, Appl. nr. 36022/97, Hatton c.s./VK, rov. 97, in een zaak die wel mogelijke inbreuk op art 8 EVRM betrof.
29 Trefwoord: "voor je beurt gaan".
30 Volledigheidshalve voeg ik toe dat het mij niet dadelijk aannemelijk lijkt [verweerder] c.s. een juiste (laat staan: de enig juiste) afweging van de relevante maatschappelijke factoren verdedigen. Wat dat betreft zou het [verweerder] c.s. niet hoeven te spijten, dat deze beoordeling in dit cassatiegeding niet kan plaatshebben.
31 Zie, naast veel andere beslissingen, EHRM 14 september 2010, Appl. nr. 38224/03, Sanoma/Nederland (NJ 2011, 230 m.ntn. Dommering en Schalken), rov. 81 - 83,
32 Het omgekeerde is soms wel het geval: bij onduidelijke bevoegdheden, die daardoor tot op zekere hoogte naar goeddunken van het desbetreffende Overheidsorgaan (of, negatief geformuleerd: naar willekeur) kunnen worden ingezet en waarvan, vanwege de bedoelde onduidelijkheid, moeilijk valt na te gaan of de inzet met de parameters voor toepassing van de bevoegdheid spoorde, kan geredelijk gelden dat de desbetreffende maatregelen niet als "bij de wet ... voorzien" kunnen gelden. Dat geval doet zich echter in deze zaak niet voor.
33 zie de in voetnoot 19 aangehaalde bronnen.
34 Het gaat hier om een van de meest wezenlijke inbreuken op de mensenrechten die het EVRM erkent; de maatregel in kwestie (bijna altijd: uitzetting van een vreemdeling) heeft naar zijn aard een beperkte urgentie; en de vaststelling van de voor de beoordeling relevante gegevens zal vaak aanzienlijke problemen oproepen.
35 Ik herinner in dit verband aan de in voetnoot 6 aangehaalde rechtspraak, waarin wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van de Overheid bij het waarborgen van de aanspraak op respect voor "property"; en aan het feit dat het hier ook het voorkomen van strafbare feiten betreft.
36 [Verweerder] c.s. halen in dit verband op p. 13, vierde volle alinea, van de schriftelijke toelichtingen twee beslissingen van het EHRM aan. Ik meen dat deze beslissingen voor het daar betoogde geen steun bieden.
37 Men houde in het oog dat het in deze zaak gaat om de vraag, welke aanspraak er bestaat op rechtsbescherming vóór een maatregel die een beperking van het huisrecht inhoudt, mag worden geëffectueerd. Naar Nederlands recht bestaat er een aanzienlijke ruimte om naderhand, dus na een eventuele ontruiming, nog aanspraak op rechtsbescherming te maken. Die rechtsbescherming zal dan in veel gevallen niet kunnen leiden tot "terugdraaien" van de gemaakte inbreuk op het huisrecht, maar wel tot andere vormen van compensatie. Uiteraard betreft het dan "remedy" in een minder effectieve vorm; maar bij de beoordeling of er in totaal voldoende rechtsbescherming wordt geboden, komt aan dit gegeven (enig) gewicht toe. Het EHRM overweegt bestendig dat voor de beoordeling of aan art. 13 is voldaan, de gezamenlijk ter beschikking staande "remedies" in aanmerking kunnen komen: EHRM 26 april 2007, Appl. nr. 25389/05, Gebremedhin/Frankrijk, rov. 53; EHRM 12 april 2005. Appl. nr. 36378/02, Shamayev c.s./Georgië en Rusland, rov. 446; EHRM 5 februari 2002, Appl. nr. 51564/99, Conka/België, rov. 75; Jacobs, White and Ovey, The European Convention on Human Rights, 2010, p. 136; Van Dijk c.s., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, 2006, p. 1006; Vande Lanotte c.s., Handboek EVRM Deel 2, 2004, p. 105.
38 Harris, O'Boyle & Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, 2009, p. 299 en de daar in voetnoot 922 aangehaalde bronnen.
39 Alinea 2.20 van de conclusie van A - G Langemeijer voor HR 16 juni 2006, RvdW 2006, 617 (met, in de voorafgaande alinea's, veel bronnenmateriaal).
40 Dat inderdaad twee afzonderlijke strafbare gedragingen zijn bedoeld blijkt uit de wettekst; maar wordt bevestigd door de Parlementaire geschiedenis; zie Kamerstukken II 2007 - 2008, 31 560, nr. 3, p. 29 en Kamerstukken II 2008 - 2009, 31 560, nr. 8, p. 39.
41 Golsong c.s., Internationaler Kommentar zur Europäischen Menschenrechtskonvention (losbl.), Renzikowski, art. 7, rndnr. 68; Van Dijk c.s., Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, 2006, p. 659.