4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Namens de verdachte heeft mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam, op 19 december 1997 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 15 december 1997 waarbij de verdachte op tegenspraak is veroordeeld.(1) De appelakte vermeldt als adres van de verdachte [b-straat 1] te Amsterdam (het toenmalige GBA-adres van de verdachte).
(ii) Een akte van uitreiking van de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van het Hof van 21 december 1998 vermeldt dat die dagvaarding op 16 oktober 1998 (om 10:25 uur) is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en voorts dat die dagvaarding op 16 oktober 1998 als aangetekende brief is verzonden naar het adres van de verdachte in Suriname ([a-straat 1]). Aan die dagvaarding is tevens een "verzendbewijs voor aangetekende zendingen" gehecht met daarop een onleesbare dagtekeningstempel. Deze dagvaarding is retour gekomen met de mededelingen "nummer komt niet voor i/d straat 22/10/98" en "reden van onbestelbaarheid onbekend 22/10/98".
(iii) Een tweede akte van uitreiking van de appeldagvaarding van de verdachte houdt in dat die dagvaarding op 16 oktober 1998 (om 10:35 uur) is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
(iv) Een derde akte van uitreiking van de appeldagvaarding vermeldt dat die dagvaarding op 20 oktober 1998 tevergeefs is aangeboden op het adres [b-straat 1] te Amsterdam en vervolgens - na niet te zijn afgehaald op het postkantoor - op 2 november 1998 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat "blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde, deze op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven".(2) Deze akte vermeldt voorts dat de dagvaarding op 2 november 1998 als gewone brief is verzonden naar voornoemd adres in Amsterdam.
(v) Verwerkingsoverzichten GBA-gegevens betreffende de verdachte van 21 oktober 1998 en 4 november 1998 houden in dat de verdachte van 8 juli 1996 tot 15 april 1998 in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Amsterdam, dat van hem geen adresgegevens in Nederland bekend zijn en dat hij op 15 april 1998 is geëmigreerd.
(vi) Op 16 oktober 1998 is betreffende de adresgegevens van de verdachte navraag gedaan bij het Bureau Vestigingsregister in Den Haag, hetgeen heeft geleid tot een verklaring van 22 oktober 1998 inhoudende dat de gemeente van inschrijving Amsterdam is. Voorts is op 16 oktober 1998 bij de afdeling bevolking van de gemeente Amsterdam navraag gedaan naar de adresgegevens van de verdachte. Dit heeft geleid tot een verklaring van 21 oktober 1998, inhoudende dat de verdachte op 15 april 1998 is vertrokken naar Suriname.
(vii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 december 1998 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen, dat het Hof tegen hem verstek heeft verleend, dat als raadsman van de verdachte is verschenen mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam, dat de raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden omdat hij geen contact met de in Suriname verblijvende verdachte heeft kunnen krijgen en dat het Hof naar aanleiding van dit verzoek het onderzoek ter terechtzitting heeft geschorst tot de terechtzitting van 15 februari 1999.(3)
(viii) Een akte van uitreiking van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van het Hof van 22 maart 1999 vermeldt dat die oproeping op 5 februari 1999 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
(ix) Een tweede akte van uitreiking van de oproeping van de verdachte voor die terechtzitting houdt in dat die oproeping op 9 februari 1999 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en voorts dat de oproeping op 9 februari 1999 als aangetekende brief is verzonden naar het adres van de verdachte in Suriname ([a-straat 1]).
(x) Een derde akte van uitreiking van die oproeping vermeldt dat de oproeping op 9 februari 1999 tevergeefs is aangeboden op het adres [b-straat 1] te Amsterdam en vervolgens - na niet te zijn afgehaald op het postkantoor - op 23 februari 1999 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat "blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde, deze op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven".(4) Deze akte vermeldt voorts dat de oproeping op 23 februari 1999 als gewone brief is verzonden naar voornoemd adres in Amsterdam.
(xi) Een aan die oproeping gehechte verklaring van 23 februari 1999 houdt in dat een ambtenaar van het Parket van de Procureur-Generaal te Amsterdam op die datum telefonisch navraag heeft gedaan bij de afdeling bevolking van de gemeente Amsterdam. Deze verklaring houdt voorts in dat de verdachte noch op 9 februari 1999, noch vijf dagen daarna, noch op 23 februari 1999 stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] te Amsterdam en dat hij op 15 april 1998 is vertrokken naar Suriname.
(xii) De toenmalige raadsman van de verdachte (mr. J. van Appia) heeft bij faxbericht van 22 maart 1999 aan de Voorzitter van het Hof medegedeeld dat het hem ondanks diverse pogingen niet is gelukt om contact met de verdachte te krijgen, dat hij zich daarom genoodzaakt ziet om zich uit deze zaak terug te trekken en dat hij de zitting van die dag niet zal bijwonen.
(xiii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 1999 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat namens de verdachte evenmin een raadsman aanwezig is. Dit proces-verbaal en het arrest van het Hof vermelden als adres van de verdachte [a-straat 1] (Suriname).
(xiv) Het Hof heeft de verdachte vervolgens bij arrest van 2 april 1999 bij verstek veroordeeld.
(xv) Een aan de aanzegging in cassatie gehechte ID-staat SKDB (strafrechtsketendatabank) betreffende de verdachte van 18 februari 2011 vermeldt als huidig GBA-adres van de verdachte met ingang van 15 april 1998 "onbekend" in Suriname.