ECLI:NL:PHR:2011:BR2087
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de proeftijd en toepassing van artikel 358 Sv in strafzaken met betrekking tot de Wet wapens en munitie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2011 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieprocedure. De verdachte was door het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, op 2 augustus 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld. Het hof had verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer gelast van in beslag genomen voorwerpen. De advocaat van de verdachte, Mr. B.P. de Boer, heeft cassatie ingesteld en twee middelen van cassatie ingediend.
Het eerste middel betrof het verzuim van het hof om de duur van de proeftijd te bepalen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een proeftijd van twee jaar had willen verbinden aan de veroordeling, en dat het hof dit had verzuimd. De Hoge Raad besloot zelf de proeftijd op twee jaar te bepalen, aangezien dit in de meeste gevallen gebruikelijk is. Het tweede middel betrof het verzuim van het hof om artikel 55 van de Wet wapens en munitie te vermelden als wettelijk voorschrift waarop de straf was gebaseerd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit had moeten doen.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de Hoge Raad de proeftijd op twee jaar zou moeten bepalen, artikel 55 van de Wet wapens en munitie zou moeten aanhalen en het beroep voor het overige zou moeten verwerpen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak verbeterd door de proeftijd vast te stellen en de relevante artikelen te vermelden, zonder dat er aanleiding was voor vernietiging of terugverwijzing.