ECLI:NL:PHR:2011:BR2090
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2009 de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was betrokken bij de smokkel van cocaïne van Suriname naar Nederland. De veroordeling was gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en telefoongesprekken. De verdachte had op 16 oktober 2006 beloofd bolletjes cocaïne te smokkelen en op 22 oktober 2006 deze bolletjes in Rotterdam opgehaald. Het hof concludeerde dat de cocaïne in bolletjes verpakt was, wat duidde op het binnensmokkelen in het lichaam van een koerier. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 1630.
De verdediging stelde cassatie in en voerde drie middelen aan. Het eerste middel betrof het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de smokkel. De verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de cocaïne kort daarvoor Nederland was binnengebracht. Het hof had echter voldoende bewijs gevonden om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen.
Het tweede middel betrof de bewijsvoering van een ander feit, waarbij de verdediging stelde dat als het eerste feit niet bewezen kon worden, ook het tweede feit niet bewezen kon worden. Het hof verwierp dit argument, omdat het voldoende bewijs had voor de betrokkenheid van de verdachte bij de smokkel.
Het derde middel betrof een schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad erkende dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een verlaging van de opgelegde straf. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de eerste twee middelen faalden, maar dat het derde middel gegrond was, wat resulteerde in een verlaging van de straf.