ECLI:NL:PHR:2011:BR2105

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00479
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
  • Mr. P.H.L.M. Souren
  • Mr. E.J.W.F. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tegen de veroordeling van de verdachte voor verschillende feiten die verband houden met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte is door het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2010 veroordeeld voor onder andere medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdediging betoogt dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten, met name met betrekking tot de afgeluisterde telefoongesprekken. De raadsman stelt dat de gesprekken niet meer zijn dan een mozaïek van fragmenten, die eenzijdig door het openbaar ministerie zijn geïnterpreteerd. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en heeft geen verklaring gegeven voor zijn deelname aan de gesprekken, wat volgens de verdediging niet tegen hem mag worden gebruikt.

Het hof heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de inhoud van de afgeluisterde gesprekken niet los kan worden gezien van andere bewijsmiddelen. De gesprekken bevatten versluierend taalgebruik, en de opsporingsambtenaren hebben de inhoud van deze gesprekken geduid. De verdediging heeft de juistheid van deze toeschrijvingen niet betwist, en het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte intensief betrokken was bij de organisatie van de invoer van en handel in cocaïne.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De argumenten van de verdediging worden niet overtuigend geacht, en er zijn geen gronden gevonden die tot vernietiging van de veroordeling zouden moeten leiden. De zaak is daarmee een voorbeeld van de toepassing van bewijsvoering in strafzaken, waarbij de context van gesprekken en de interpretatie daarvan door opsporingsambtenaren cruciaal zijn voor de beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte.

Conclusie

Nr. 11/00479
Mr. Machielse
Zitting 21 juni 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte](1)
1. Op 2 april 2010 heeft het Gerechtshof Amsterdam verdachte voor 1 primair: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, 2.: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, 3: Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, of voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, 4.: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, 5 en 6 voor zover het betreft de periode tot 1 juli 2006: Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, of zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd, en voor zover het de periode vanaf 1 juli 2006 betreft: Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, en ander trachten te bewegen omdat feit te plegen of medeplegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, of zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar.
2. Mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel keert zich, als ik het goed zie, tegen de veroordeling voor de feiten 1, 3 en 4. Het zou onbegrijpelijk zijn dat de verdachte als medepleger is aangemerkt. Ten onrechte heeft het hof acht geslagen op de duiding van de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken omdat deze duiding als mening of vergissing van deze opsporingsambtenaar moet worden beschouwd. Dat verdachte geen verklaring heeft gegeven over de inhoud van de telefoongesprekken mag hem niet worden tegengeworpen nu verdachte het recht heeft om te zwijgen. Het hof heeft geen betekenis mogen toekennen aan het bezigen van zogenaamd versluierd taalgebruik omdat dat geen objectiveerbaar begrip is en omdat aldus een element van willekeur wordt geïntroduceerd.
3.2. Het verkort arrest bevat de volgende overwegingen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren
Feiten 1, 3 en 4 (zaken Bonaire, 10a Bergplaatsen en Lokale handel)
De raadsman heeft ten aanzien van deze feiten betoogd dat er geen bewijs is dat de telefoongesprekken waaraan de verdachte heeft deelgenomen zijn gevoerd ter voorbereiding van de feiten die hem zijn ten laste gelegd. De gesprekken zijn niet meer dan een mozaïek van fragmenten, dat eenzijdig door het openbaar ministerie is geïnterpreteerd en ten onrecht in verband is gebracht met de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Dat verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept en daardoor geen aannemelijke verklaring geeft voor zijn deelname aan de gesprekken, mag hem niet worden tegengeworpen. Aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 4 (zaak Lokale handel) heeft de raadsman bovendien betoogd dat de door de verdachte gevoerde telefoongesprekken niet zijn te herleiden tot een reële transactie.
Het hof overweegt als volgt.
Inde desbetreffende zaaksdossiers is een weergave opgenomen van diverse afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en derden en derden onderling.
Het veelal kenmerkende van die gesprekken is dat daarin sprake is van versluierend taalgebruik. De opsporingsambtenaren hebben in een groot aantal gevallen beschreven hoe de inhoud van die gesprekken zou moeten worden geduid.
Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en overigens niet aannemelijk gemaakt dat die duiding van de desbetreffende gesprekken onjuist zou zijn, met name niet van die gesprekken waaraan hij heeft deelgenomen.
Het hof kan die gesprekken niet los zien van de inhoud van de overige bewijsmiddelen, zoals die worden gehanteerd voor de bewezenverklaring van andere aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Daaruit volgt immers dat de verdachte zich samen met anderen intensief bezig hield met het organiseren van de invoer van en handel in cocaïne."
3.3. In de aanvulling op het verkort arrest heeft het hof het volgende vooropgesteld:
"(...)
Uit de eerste vier bewijsmiddelen volgt dat de politie een aantal afzonderlijke verdachten telkens mede door middel van stemherkenning, al dan niet met behulp van tolken, heeft geïdentificeerd als deelnemers aan telefoongesprekken (waaronder achtergrondgesprekken), gevoerd tussen diverse telefoonnummers, en de door die deelnemers aan de gesprekken geleverde bijdragen aan die verdachten toegeschreven, waarbij die verdachten veelal zijn aangeduid met hun voor-, roep- of bijnaam.
Door of namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep de juistheid van die toeschrijvingen ten aanzien van de voor het bewijs gebruikte telefoongesprekken niet betwist.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is ook overigens niets aannemelijk geworden wat eraan in de weg staat die toeschrijvingen als juist aan te nemen.
Daarbij heeft het hof gelet, voor zover mogelijk, op de context waarin de gesprekken zijn gevoerd, op hetgeen daarin overigens aan de orde is gekomen en op hetgeen de andere deelnemers aan die gesprekken daarover hebben verklaard."
3.4. Vervolgens heeft het hof vier bewijsmiddelen opgenomen die betrekking hebben op alle feiten en onder meer gegevens bevatten over gebruik en tenaamstelling van telefoonnummers, over afkortingen die zijn gebruikt in de processen verbaal waarin de inhoud van telefoongesprekken is weergegeven, over de namen en bijnamen van de verdachte gesprekspartners (A).
3.5. Daarna volgt deel B, waarin bewijsmiddelen zijn opgenomen die betrekking hebben op alle feiten met uitzondering van feit 2. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat op 16 augustus 2006 in trolleys van de catering, afkomstig uit een KLM-vliegtuig bijna 17 kilo cocaïne was verborgen. Een van de betrokken verdachten, [medeverdachte 1] ("[A]") geeft in de bewijsmiddelen 7a en 7b nadere uitleg over het vervoer van cocaïne naar Nederland in cateringtrolleys en over het versluierd taalgebruik. Bewijsmiddel 9 is een weergave van het telefoongesprek waarin ook verdachte betrokken is. Het gaat over cateringtrolleys, over het weghalen van onbestemd spul door mannen van [betrokkene 1] ("[B]") die blijkens de bewijsmiddelen 5 en 6 bij de invoer van cocaïne in Nederland via de trolleys is betrokken. Ook bewijsmiddel 11 bevat de weergave van het telefoongesprek waaraan verdachte deelneemt met anderen die een rol spelen in de cocaïnehandel. Onder meer uit deze gesprekken heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte rechtstreeks en zeer nauw betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne, dat hij daarover met anderen veelvuldig contact heeft gehad, en daarbij heeft geprobeerd om de onderwerpen waarover zij spraken zoveel mogelijk omfloerst te berde te brengen. In de bewijsmiddelen 23 en 24 wordt in verband met "[A]" gesproken over "mooie meiden". Bewijsmiddel 27 bevat weer een weergave van het gesprek dat verdachte heeft onder andere met anderen die betrokken zijn bij de invoer van cocaïne en de waarin wordt afgesproken om weer contact op te nemen met "[A]".
Met betrekking tot de bewijsmiddelen voor feit 3 is het van hetzelfde laken een pak. Weer wordt er druk getelefoneerd waarbij versluierd taalgebruik schering en inslag is. Ik geef als voorbeeld bewijsmiddel 4 en 5 op bladzijde 16 van de aanvulling. Daarna gaan de telefoongesprekken kennelijk over het verstoppen van cocaïne in ruimtes in vliegtuigen en de bewijsmiddelen 21 en 22 (p. 26 en 27) doen sterk vermoeden dat verdachte daar ook bij betrokken is. Die indruk wordt ondersteund door dat volgens bewijsmiddel 25 verdachte in het bezit was van foto's van delen van vliegtuigen.
Onder LH (p. 27 e.v.) zijn bewijsmiddelen opgenomen die in het bijzonder relevant zijn voor feit 4.
Bewijsmiddel 32 (p. 35) bevatten verklaring van [betrokkene 2] die ook betrokken is bij de heroïnehandel en die uitleg geeft over de versluierd in een het spreken over cocaïne. De bewijsmiddelen 17 (p. 31) tot en met 26 geven de inhoud van telefoongesprekken weer waaraan verdachte deelneemt. Als men de inhoud van die telefoongesprekken ziet tegen de achtergrond van de uitleg die onder meer [betrokkene 2] heeft gegeven heeft het hof kunnen aannemen dat verdachte tot over zijn oren in de cocaïnehandel zat. Als verdachte van mening zou zijn geweest dat de gesprekken inderdaad over mooie meisjes gingen had het voor de hand gelegen dat hij daaromtrent een nadere uitleg had gegeven. Bij gebreke van zo'n nadere uitleg heeft het hof de inhoud van de telefoongesprekken mogen duiden in de zin zoals andere betrokkenen bij de cocaïnehandel dat hebben aangegeven. Met een schending van het zwijgrecht of een inbreuk op het onschuldbeginsel heeft dat niets te maken.
De steller van het middel voert wel aan dat verdachte aantal aan een aantal afgeluisterde telefoongesprekken niet heeft deelgenomen, maar dat neemt niet weg dat deze telefoongesprekken opheldering verschaffen over de onderneming waarbij verdachte volgens andere telefoongesprekken wel betrokken was.
Het voorgestelde middel faalt.
4. Het voorgestelde middel kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met nr. 10/01737 ([medeverdachte 2]), nr. 10/03994 ([medeverdachte 3]) en nr. 10/01956 ([medeverdachte 4]) waarin ik ook vandaag concludeer.