ECLI:NL:PHR:2011:BR2105
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Mr. P.H.L.M. Souren
- Mr. E.J.W.F. Deen
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet wapens en munitie
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tegen de veroordeling van de verdachte voor verschillende feiten die verband houden met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte is door het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2010 veroordeeld voor onder andere medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdediging betoogt dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten, met name met betrekking tot de afgeluisterde telefoongesprekken. De raadsman stelt dat de gesprekken niet meer zijn dan een mozaïek van fragmenten, die eenzijdig door het openbaar ministerie zijn geïnterpreteerd. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en heeft geen verklaring gegeven voor zijn deelname aan de gesprekken, wat volgens de verdediging niet tegen hem mag worden gebruikt.
Het hof heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de inhoud van de afgeluisterde gesprekken niet los kan worden gezien van andere bewijsmiddelen. De gesprekken bevatten versluierend taalgebruik, en de opsporingsambtenaren hebben de inhoud van deze gesprekken geduid. De verdediging heeft de juistheid van deze toeschrijvingen niet betwist, en het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte intensief betrokken was bij de organisatie van de invoer van en handel in cocaïne.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De argumenten van de verdediging worden niet overtuigend geacht, en er zijn geen gronden gevonden die tot vernietiging van de veroordeling zouden moeten leiden. De zaak is daarmee een voorbeeld van de toepassing van bewijsvoering in strafzaken, waarbij de context van gesprekken en de interpretatie daarvan door opsporingsambtenaren cruciaal zijn voor de beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte.