ECLI:NL:PHR:2011:BR2892

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01703
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Aben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid en bewijsconstructie bij hennepteelt en onderhuur

In deze zaak heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage de verdachte veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De verdachte was huurder van een pand in Rijswijk, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De verhuurder ontdekte de kwekerij na een tip, en de politie vond 444 hennepplanten in een onafgesloten ruimte op de tweede verdieping van het pand. De verdachte had een deel van de woning onderverhuurd, maar het hof kon niet vaststellen welk deel dit was. De verdachte verklaarde dat hij niets wist van de hennepkwekerij, maar het hof oordeelde dat zijn verklaring niet geloofwaardig was. De politierechter had eerder een andere bewijsconstructie gehanteerd, maar het hof heeft de verklaring van de verdachte over de onderhuur in zijn overwegingen meegenomen. De juridische vraag die rijst is of het onderhuren van een ruimte in een pand leidt tot medeplegen van hennepteelt en andere misdrijven. De conclusie van de procureur-generaal is dat de middelen van cassatie slagen, omdat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugverwijzing voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 10/01703
Mr. Aben
Zitting 5 juli 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 14 april 2010 veroordeeld ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod", 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod", 3. "diefstal door twee of meer verenigde personen", en 4. "medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met de maatregel van schadevergoeding, een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mrs. S.V. Jansen en I. Jadib, advocaten te 's-Gravenhage, hebben een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. De beide middelen komen op tegen de bewijsconstructie van het onder 4, respectievelijk onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde. In het bijzonder achten de stellers van het middel dat uit de bewijsmiddelen niet kan voortvloeien dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van - kort gezegd - de Opiumwetdelicten, de diefstal en de vernieling. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgens mij het volgende worden afgeleid. De verdachte was de huurder van het pand aan de [a-straat 1] te Rijswijk, bestaande uit een hal, de trapopgang, een eerste en een tweede verdieping. De verhuurder van het pand heeft naar aanleiding van een tip op de (naar ik begrijp) tweede verdieping van het pand in een onafgesloten ruimte aldaar een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Vervolgens is door de te hulp geroepen verbalisanten en een technisch specialist van de energieleverancier vastgesteld dat het hier een professionele kwekerij betreft, waarin welgeteld 444 hennepplanten stonden. Elektriciteitsdraden waren gebundeld en liepen door een gat in de muur. Energie werd buiten de meter om betrokken. Op de tweede verdieping hing een sterke geur van hennep. De eerste verdieping van het pand was ingericht als woonruimte.
De verdachte bewoonde dit pand. Hij kwam wel eens, zo begrijp ik, op de tweede verdieping, want daar bevond zich de enige wc in de woning. De verdachte heeft een deel van de woning onderverhuurd.
3.3. Terzijde merk ik nog het volgende op. In hoger beroep is de verdachte niet verschenen. De gemachtigde raadsman heeft enkel gepleit voor vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde en afwijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft geen overwegingen omtrent het bewijs opgenomen in het bestreden arrest.
3.4. Zoals gezegd heeft het hof vastgesteld dat de verdachte een deel van de woning heeft onderverhuurd. Welk deel van de woning dit betreft valt niet op te maken uit de bewijsmiddelen, zodat de mogelijkheid is opengelaten dat de verdachte de tweede verdieping, waar zich de hennepkwekerij bevond, heeft onderverhuurd aan derden.
Op zichzelf is deze vaststelling opmerkelijk. Lezing van verdachtes verklaring in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 23 februari 2009 leert dat de verdachte naar zijn zeggen inderdaad de tweede etage van de woning zou hebben onderverhuurd aan een persoon die hij inmiddels niet meer kon bereiken. Ofschoon hij wel eens op de tweede verdieping kwam, om de badkamer te gebruiken, zou hij niets hebben gemerkt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Achteraf was dat wel duidelijk, volgens de verdachte, maar daarvoor wist hij het niet. Met de onderhuurder heeft de verdachte naar zijn zeggen geen contact meer.
Ik noem 's hofs vaststelling van de onderhuur opmerkelijk omdat er alle aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van verdachtes lezing. Zulks is in cassatie op zichzelf niet van belang, aangezien 's hofs feitenvaststellingen voorop staan. Ik wijs hier echter op omdat de politierechter op basis van vrijwel dezelfde bewijsmiddelen een andere bewijsconstructie heeft opgetuigd. De politierechter is in een nadere bewijsoverweging met kracht van argumenten uitdrukkelijk voorbijgegaan aan verdachtes lezing over het bestaan van een onderhuurder die, zo begrijp ik verdachtes verworpen lezing, verantwoordelijk zou zijn voor de hennepkwekerij. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte zelf volledig verantwoordelijk was voor de inrichting en werking van de hennepkwekerij, aangezien hij de enige bewoner was van het pand.
3.5. Het hof heeft echter, anders dan de politierechter, door het bezigen van bewijsmiddel 2 waarde toegekend aan verdachtes verklaring omtrent de onderhuur. Daardoor rijst thans de juridische vraag of het onderhuren aan derden van een ruimte in een pand het medeplegen oplevert van hennepteelt, aanwezigheid van hennep, diefstal van de voor de teelt benodigde elektriciteit en de beschadiging van een muur waardoor elektriciteitsdraden lopen. Verdachtes bekendheid met de aanwezigheid van de hennepkwekerij kan m.i. probleemloos worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. De daarin geschetste omstandigheden maken dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist van het bestaan van de kwekerij. Verdachtes wetenschap van de beschadiging van de muur en de diefstal van elektriciteit is meer problematisch, maar daarover klagen de middelen op zichzelf niet. Het gaat de stellers van de middelen om het bewijs van medeplegen, en dus met name om ontbrekende vaststellingen omtrent verdachtes rol in dit geheel.
3.6. Ik meen dat de middelen slagen. De (overige) bewijsmiddelen laten niet alleen de mogelijkheid open dat de verdachte (inderdaad) niets meer heeft gedaan dan het welbewust faciliteren van een hennepkwekerij door het verhuren van een deel van de woning aan een ander, bewijsmiddel 2 wijst zelfs expliciet in die richting. Thans wreekt zich dat het hof niet - nader - heeft gemotiveerd op welke gronden moet worden aangenomen dat verdachtes bijdrage aan de werking en inrichting van de kwekerij en de toelevering van de benodigde energie kan worden aangemerkt als een welbewuste en nauwe samenwerking met één of meer anderen, strekkende tot het voltooien van de tenlastegelegde misdrijven. Die argumenten zijn, zeg ik met enige behoedzaamheid, vermoedelijk wel voorhanden, maar (het zij herhaald) door het hof niet gebezigd.
3.7. De middelen slagen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden