Nr. 10/02253 B
Mr. Aben
Zitting 5 juli 2011
1. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft de klager bij beschikking van 22 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ex art. 552a, eerste lid, Sv.
2. Namens de klager heeft mr. J.M. van Dam, advocaat te 's-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste en het tweede middel betreffen beide het oordeel van de rechtbank dat i.c. niet is gebleken dat de goederen opgenomen in de als productie 1 bij het klaagschrift van de klager gevoegde lijst in Frankrijk in strafvorderlijk beslag zijn genomen. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2. Uit de stukken van het geding kan het volgende worden opgemaakt. In het kader van een strafrechtelijk (financieel) onderzoek tegen [betrokkene] e.a. heeft de behandelend officier van justitie van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie ("BOOM") te 's-Gravenhage (vestiging Rotterdam) bij internationaal "rechtshulpverzoek" van 6 februari 2009 de Franse autoriteiten verzocht om de inbeslagneming van een zeilschip ten behoeve van o.a. de bewaring van het recht tot verhaal voor een sanctie die strekt tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij schrijven van 19 februari 2009 heeft de officier van justitie bij de rechtbank te Grasse het verzoek tot inbeslagneming van "het schip, bouwjaar 1928, genaamd '[B]', type Segeloldtimer, met een waarde van 1.000.000 euro (een miljoen euro), eigendom van de vennootschap [C] SA, gevestigd te [vestigingsplaats], maar in feite toebehorend aan [betrokkene], met de Nederlandse nationaliteit, wonende [a-straat 1] te [plaats], dat heden op het droogdok ligt te Saint Laurent du Var" doorgeleid naar de bevoegde rechter in de rechtbank te Grasse. De betreffende rechter heeft op dezelfde datum een machtiging verleend tot inbeslagneming van "het zeilschip genaamd 'de [B]' dat zich op het droogdok bevindt in de haven van 06 Saint Laurent du Var". Het door een Franse gerechtsdeurwaarder opgemaakte 'Proces-verbaal conservatoir beslag op schip' van 24 februari 2009 houdt - in vertaling - o.m. in (blz. 2):
"Na lezing te hebben gegeven van genoemde vordering en bevel, hebben wij in beslag genomen en onder rechterlijk en wettelijk gezag gesteld
- Het zeilschip genaamd 'de [B]', type Segeloldtimer, breedte 19,2 m., romp [onleesbaar] uitsluitend een motor John Deere [?] Nr. [001] [?]. Heden geen andere apparatuur. Stroomaggregaat [onleesbaar]
Met alle bijbehorende tuigage, ankergerei en bijbehorende voorwerpen."
3.3. Het op 21 september 2009 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage namens de klager ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv luidt - voor zover van belang - als volgt (blz. 1-2):
"1. In het kader van de strafzaak met parketnummer 09/754109-07 (verdachten: [betrokkene]) werd op 24 februari 2009 namens de officier van justitie te Den Haag beslag gelegd op aan klager in eigendom toebehorende goederen, althans op goederen (het zeilschip in aanbouw, genaamd '[B]') waarop en waarbij de aan klager toebehorende goederen zich bevonden; dat betreft de goederen als opgenomen in bijlage 1. De Nederlandse politie is uit Frankrijk vertrokken op of na 1 maart 2009, gedurende welke periode het klager uitdrukkelijk werd verboden om de aan hem in eigendom toebehorende goederen onder zich te nemen. De goederen van klager bevonden zich zowel op het schip (in een houten kist), als in een (afgesloten) zeecontainer naast het schip.
2. Klager(s raadsman) heeft terzake gecorrespondeerd met het OM, in het bijzonder met het BOOM te Rotterdam, welke correspondentie hierbij wordt gevoegd: bijlage 2: correspondentie (mailverkeer) d.d. 8 mei, 28 mei, 4 juni (3x) en briefverkeer d.d. 5 juni, (2x) 9juni 2009.
3. De betreffende aan klager in eigendom toebehorende goederen bleken later ontvreemd welke ontvreemding heeft plaats gevonden nadat beslag was gelegd en het aan klager niet werd toegestaan om diens goederen op te halen: dat werd hem expliciet aangegeven/verboden.
4. Klager voegt hierbij een aantal foto's (bijlage 3):
Blz. 1:
Bovenaan: het ingepakte schip, alsmede de beschadiging van het zeil;
Onderaan: de opengebroken zeecontainer;
Blz. 2:
bovenaan links en onder, op het dek: de opengebroken en leeggehaalde kist; rechtsboven foto's van de twee leeggehaalde koffers voor elektrische apparatuur.
5. Klager meent dat het OM, althans de Staat terzake schadeplichtig is, nu de door klager geleden schade het rechtstreeks gevolg is van het leggen van beslag: ook al zou het zo zijn dat het verzoek tot beslaglegging niet impliceerde het leggen van beslag op de goederen van klager en ook al zou het zo zijn, dat de aan klager toebehorende goederen de jure niet in beslag zijn genomen, feitelijk is het zo, dat gehandeld werd alsof de betreffende goederen wel onderhevig waren aan het beslag: of omdat ze zich op het schip bevonden, dan wel omdat ze zich in de directe omgeving van het schip bevonden, waarbij zowel het schip als de directe omgeving door het leggen van beslag werd afgezet. Feitelijk is de schade derhalve ontstaan c.q. kunnen ontstaan door (de - feitelijke - omvang van) het beslag.
6. Betreffende schade dient, nu teruggave van de betreffende goederen niet meer mogelijk is, te worden begroot op € 24.161,11 (bijlage 1).
7. Klager verzoekt voor zover dat voor integrale toewijzing van bet verzoek noodzakelijk wordt geacht in de gelegenheid te worden gesteld dit verzoek ter zitting met c.q. door middel van zijn raadsman toe te lichten.
Redenen
waarom klager zich tot uw rechtbank wendt met bet verzoek:
a. de teruggave van de betreffende goederen te gelasten,
b. altbans - indien deze goederen niet meer voorhanden zijn - aan hem ten laste van de Staat een vergoeding toe te kennen van 5 24.161,11, zijnde gelijk aan de waarde van de betreffende, door bet beslag, verloren gegane goederen,
c. altbans een zodanige vergoeding toe te kennen als zal vermeend te behoren,
d. althans te verklaren voor recht, althans vast te stellen, dat sprake is van een (onrechtmatige) gedraging welke het Openbaar Ministerie, althans het Ministerie van Justitie, althans de Staat, aansprakelijk maakt voor de bij verzoeker ontstane schade."
3.4. Blijkens de inhoud van een tijdens de behandeling van het klaagschrift in de openbare raadkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 december 2009 overgelegd stuk heeft de officier van justitie bij die gelegenheid - voor zover van belang - het volgende aangevoerd (blz. 1-3):
"Vandaag is aan de orde het klaagschrift van [klager] van 11 september 2009 tegen de beslaglegging te Frankrijk van 24 februari 2009.
Feiten
Bij het internationaal rechtshulpverzoek aan Frankrijk van 6 februari 2009 heb ik onder meer verzocht om de in beslagname van de boot [B] alsmede een doorzoeking ter inbeslagname op deze boot (1). De Officier van Justitie te Grasse heeft op 19 februari 2009 de rechter (Juge des libertes et de la detention) verzocht om een machtiging tot in beslagname van onder meer de boot (2). De rechter heeft de machtiging tot in beslagname op 19 februari 2009 verleend (3), waarna op 24 februari 2009 het beslag door gerechtsdeurwaarder werd gelegd. In beslag genomen zijn de boot en een motor merk John Deere (4). Zoals duidelijk vermeld staat hierbij 'heden geen andere apparatuur'.
Overige informatie
Bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek hebben de Franse autoriteiten besloten om de loods waarin de boot zich bevond in zijn geheel af te sluiten. De loods met de boot bevond zich in Zuid Frankrijk en was in feite een steigeropbouw dat omhuld was met een plastic zeil. In deze loods bevonden zich ook andere goederen dan de in beslag genomen goederen.
Uit berichten van betrokkenen bleek mij op 6 april 2009 dat er (vermoedelijk rond 4 of 5 april 2009) is ingebroken in de loods in Frankrijk en dat er goederen waren ontvreemd.
Hiervan is direct op 6 april 2009 telefonisch mededeling gedaan aan de liaison officer in Frankrijk met het verzoek dit aan de Franse autoriteiten door te geven.
[Klager] heeft zich op 12 augustus 2009 tot het Parket Generaal gewend met een verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de goederen die zich in de loods bevonden. Het verzoek is vrijwel identiek aan het huidige klaagschrift. Het Parket Generaal heeft zich nog niet uitgesproken over de zaak.
Inhoud klaagschrift
Het klaagschrift van vandaag richt zich tegen in beslagname van goederen en gereedschappen de zich in een houten kist op het schip zouden hebben bevonden alsmede in een afgesloten zeecontainer naast het schip.
Overwegingen
De volgende punten dienen overwogen te worden
1) Is [klager] belanghebbende in de zin van 552a Sv?
2) Is de Nederlandse rechter in dit geval bevoegd?
ad 1
Op de door [klager] genoemde zaken is geen beslag gelegd. Zoals aangegeven ligt alleen beslag op de boot en de motor. Het kan zijn dat [klager] is getroffen door de beslissing van de Franse autoriteiten om de loods af te sluiten en eventueel door de inbraak, doch dat maakt hem nog geen belanghebbende in de zin van art. 552a Sv.
Primair dient [klager] daarom in zijn klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard te worden.
ad2
In feite klaagt [klager] over de wijze waarop het rechtshulpverzoek is uitgevoerd door de Fransen. [Klager] stelt door de wijze van uitvoering getroffen te zijn, want door de afsluiting kon hij niet meer bij zijn spullen. De uitvoering van het rechtshulpverzoek en ook het beheer van het beslag gebeurt door de Franse autoriteiten onder toepassing van Frans recht. Toetsing van die uitvoering is dan ook voorbehouden aan de Franse rechter. Bemoeienis van de Nederlandse overheid of rechtspraak zou een schending opleveren van de Franse soevereiniteit. De Nederlandse rechter is hier niet bevoegd.
Volledigheidshalve merk ik op dat ik [klager] vanwege zijn klachten in mijn brief van 5 juni 2009 heb verwezen naar het Tribunal de Instance te Grasse (Frankrijk).
Overweging ten overvloede
Het is opmerkelijk dat [klager] de Nederlandse Staat verantwoordelijk houdt voor een in Frankrijk gelegd beslag, waarbij een loods met goederen door de Franse Staat wordt afgesloten en waarbij vervolgens het verwijt wordt gemaakt dat in de loods is ingebroken. Dit is des te meer opmerkelijk omdat voorafgaand aan het beslag de loods niet afgesloten en voor een ieder toegankelijk was.
Conclusie
Concluderend kan ik stellen dat het beslag niet de goederen van [klager] treft. Daarom is [klager] niet aan te merken als belanghebbende in de zin van 552a Sv.
Met zijn klachten dient [klager] zich te wenden tot de Franse rechter."
3.5. Het proces-verbaal van de openbare raadkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage van 8 december 2009 vermeldt - voor zover relevant - (blz. 1-2):
"De raadsman van klager verklaart ter zitting, verkort en zakelijk weergegeven:
- Artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is bij uitstek het artikel dat op de onderhavige casus van toepassing is; er zijn in casu goederen waarop beslag ligt verdwenen en hierdoor is door cliënt schade geleden. In een dergelijk geval staat het uw rechtbank vrij om deze schade in het kader van artikel 552a te vergoeden. Op de laatste pagina van de stukken, die ik van het openbaar ministerie heb ontvangen, wordt aangegeven dat het zeilschip dat in beslag is genomen met motor, aggregaat en bijbehorende goederen in beslag is genomen. Waarschijnlijk was het de bedoeling van het openbaar ministerie dat er alleen beslag zou worden gelegd op het schip, maar feitelijk is er ook beslag gelegd op de goederen van cliënt. Toen de inbeslagname plaatsvond is er een tent rondom de betreffende loods gezet, alles werd verzegeld en niemand mocht meer bij de goederen komen. Voorts waren twee Nederlandse verbalisanten aanwezig, maar ik heb geen proces-verbaal van deze verbalisanten gezien. Het openbaar ministerie had meer en eerder informatie moeten verstrekken en ook wist het openbaar ministerie dat er aan het schip werd gewerkt en had het daarmee rekening moeten houden. Verder heb ik onlangs nog contact gehad met [betrokkene 2], maar hij heeft aangegeven dat er nog niets te melden was. Cliënt heeft schade geleden en deze schade is aanzienlijk, te meer daar hij maar een klein bedrijfje heeft. Cliënt heeft ook aangifte gedaan van diefstal.
Ik heb reeds op 12 augustus 2009 een brief geschreven aan het college van procureurs-generaal, maar aldaar zit vooralsnog geen beweging in de zaak. Cliënt kan niet anders dan in de onderhavige procedure zijn gram proberen te halen.
Klager verklaart ter zitting, verkort en zakelijk weergegeven:
Er stond een grote kist op het dek en er lagen wat losse dingen op het schip. Alles is nu weg en onduidelijk is wie het heeft meegenomen. Niemand weet er het fijne van.
De officier van justitie voert het woord overeenkomstig haar requisitoir, welke zij aan de rechtbank overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.
Aanvullend verklaart de officier van justitie ter zitting, verkort en zakelijk weergegeven:
- De zinsnede 'bijbehorende voorwerpen' op de laatste pagina is een standaard zinsnede die vaak zonder reden wordt opgenomen. Voorts staat er vermeld dat geen andere apparaten in beslag zijn genomen en dit is ook door [betrokkene 3] bevestigd; er is dus een zeilboot, een motor en een aggregaat in beslag genomen, maar verder is er geen anker of ander gereedschap in beslag genomen.
Wat betreft de opmerking van de raadsman over de verbalisanten, merk ik op dat deze niet bevoegd waren om uitvoering te geven aan het rechtshulpverzoek; zij konden alleen aanwijzingen geven. De inbeslagname heeft plaatsgevonden onder toezicht van een Franse onderzoeksrechter. Het was haar beslissing om tot afsluiting van de loods over te gaan.
De raadsman voert andermaal het woord en verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
- Over de interpretatie van de stukken van de deurwaarder zijn de officier van justitie en ik het niet eens. De officier van justitie zegt dat de zinsnede 'bijbehorende voorwerpen' een standaard zinsnede is, maar mijns inziens is het erg voorbarig om het zo te zeggen. De tent was verzegeld en cliënt mocht niet bij zijn spullen. Vervolgens is de boot in beslag genomen en zijn de spullen van cliënt verdwenen, hoe kan dan worden gesteld dat alleen de boot in beslag is genomen en niet de spullen van cliënt? De boot kan niet los worden gezien van alles. De uitvoerder van het rechtshulpverzoek kan zich ook niet hierachter verschuilen en voorts hadden de verbalisanten die ter plaatste waren een proces-verbaal moeten opmaken. Wij hebben ons nog niet tot het Tribunaal in Grasse gewend, omdat zij ons waarschijnlijk weer naar u zullen verwijzen. Met betrekking tot het contact in juni 2008, merk ik nog op dat uit de taps is gebleken dat er regelmatig contact was met cliënt. Hel openbaar ministerie wist dus dat er aan de boot werd gewerkt en had daarmee rekening moeten houden. Het openbaar ministerie moet zijn verantwoordelijk nemen.
Aan klager wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Klager verklaart daartoe, verkort en zakelijk weergegeven:
- Tijdens mijn eerste verhoor heb ik meteen aangegeven dat mijn spullen er lagen. Voorts begreep ik niet waarom het mij volstrekt werd verboden om bij mijn spullen te komen. Nu zijn mijn spullen verdwenen."
3.6. De bestreden beschikking houdt - voor zover van belang - in (blz. 1-2):
"Beoordeling van het klaagschrift
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Uit de stukken en het onderzoek in raadkamer is niet gebleken dat de goederen van klager, als genoemd in de bijlage van zijn klaagschrift, op verzoek van de officier van justitie in Frankrijk strafrechtelijk in beslag zijn genomen. Derhalve moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat er geen beslag in de zin van artikel 94a/552a van het Wetboek van Strafvordering op de goederen rust en dient de rechtbank klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag.
De rechtbank beslist mitsdien als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift."
4.1. Ter inleiding zal ik eerst trachten enige duidelijkheid te verschaffen over de juridische status van het rechtshulpverzoek dat aan de Franse autoriteiten is toegezonden. Slechts een gedeelte van het hier bedoelde rechtshulpverzoek van de officier van justitie van 6 februari 2009 bevindt zich bij de stukken. Als bijlage is daarbij gevoegd een "certificaat bevriezing voorwerpen en of bewijsstukken (art. 94a lid 2 Sv)". Dit laatste certificaat betreft m.i. onmiskenbaar het in artikel 552ss Sv bedoelde (gestandaardiseerde) certificaat dat wordt meegezonden met het bevel tot inbeslagneming van voorwerpen die zich bevinden op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie, als bedoeld in artikel 552rr Sv. Beide bepalingen maken deel uit van Titel XI ("Wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen") van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering. Deze titel is op 1 augustus 2005 ingevoerd(1) ter implementatie van het kaderbesluit nr. 2003/577/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken. Dit kaderbesluit is onderdeel van een programma van maatregelen dat beoogt de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten van de EU meer efficiënt te doen plaatsvinden, en dit op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen.(2) Binnen de EU zal dergelijke samenwerking op den duur in de plaats treden van belangrijke onderdelen van traditionele rechtshulp. Het genoemde EU-kaderbesluit en daarmee de verplichting tot erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen heeft alleen betrekking op de inbeslagneming ("bevriezing") van voorwerpen. Indien voor die inbeslagneming steunbevoegdheden zijn vereist, zoals een doorzoeking, dan kan zulks aan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat van de EU vooralsnog alleen worden verzocht op basis van reeds langer bestaande instrumenten van traditionele rechtshulp. Dat laatste geldt uiteraard ook voor verzoeken tot het verrichten van onderzoekshandelingen.
4.2. Ofschoon het gedeelte van het rechtshulpverzoek van 6 februari 2009 dat zich bevindt bij de stukken geen melding maakt van de rechtsgrondslag heb ik het sterke vermoeden dat de daarin geformuleerde verzoeken (eventueel mede) grondslag vinden in het - kort gezegd - EU-rechtshulpverdrag(3). Het rechtshulpverzoek van 6 februari 2009 betreft kortom een rechtshulpverzoek c.q. inbeslagnemingsbevel met een gecombineerde grondslag.
4.3. Thans is daarvan echter alleen relevant het verzoek (of is het toch een "bevel"?) tot inbeslagneming van het zeilschip, de '[B]', onder B op bladzijde 10 van het rechtshulpverzoek van 6 februari 2009. Een als zodanig aangeduid "bevel tot inbeslagneming" bevindt zich, anders dan het vereiste certificaat, niet bij de stukken, zodat strikt genomen onzeker is of een dergelijk bevel als zodanig is uitgevaardigd. Deze vraag wordt door de middelen niet aan de orde gesteld, zodat ik het bestaan van dit bevel tot uitgangspunt neem, zulks dus op de voet van het genoemde kaderbesluit jo. art. 552rr Sv.
4.4. Opgemerkt zij dat de vraag naar de uiteindelijke grondslag van de inbeslagneming van het zeilschip voor de beoordeling van het beklag niet geheel zonder belang is, aangezien de rechtstreekse toepasselijkheid van de regeling van Titel XI van Boek IV van het Wetboek van Strafvordering, waarvan met name de beklagbepaling van art. 552uu Sv, afhankelijk is van de beantwoording van deze vraag. Hoewel het verzoek van de klager in de onderhavige beklagprocedure een verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen goederen betreft(4), laten de stukken van het geding er geen twijfel over bestaan dat het de klager de facto te doen is om vergoeding van de schade geleden als gevolg van het wegraken van de goederen die zijn opgenomen op de als productie 1 bij het klaagschrift gevoegde lijst.
4.5. Wanneer wij voor het moment uitgaan van de veronderstelling dat de betreffende goederen hier moeten worden aangemerkt als goederen die naar aanleiding van een daartoe strekkend bevel in de zin van art. 552rr Sv inbeslaggenomen zijn, dan rijst de vraag of het wegraken daarvan niet primair een tenuitvoerleggingskwestie is. Ten aanzien van dergelijke kwesties brengt het bepaalde in art. 552uu, derde lid, Sv namelijk mee dat belanghebbenden zich daarover enkel kunnen beklagen in de tenuitvoerleggende lidstaat.(5) Anderzijds valt te betogen dat in de beklagprocedure die thans is uitgemond in cassatie eveneens wordt geklaagd over de voortduring van het beslag op goederen die niet aan de verdachte, maar aan de klager zouden toebehoren. De vraag of voortduring van dergelijk conservatoir beslag mogelijk en noodzakelijk is, raakt welbeschouwd wel degelijk de gronden van de inbeslagneming en zij reikt zo bezien verder dan alleen kwesties van tenuitvoerlegging.
4.6. Indien de inbeslagneming anderzijds uitsluitend zou zijn gegrond op instrumenten van traditionele rechtshulp, kan op de voet van artikel 552a Sv rechtstreeks en zonder beperkingen bij de Nederlandse rechter worden geklaagd over de voortduring van het beslag.(6) Daarnaast zal veelal ook een beroep kunnen worden gedaan op de rechter van de aangezochte staat.
5.1. Na deze inleiding kom ik toe aan de essentie van de middelen. Blijkens de onder 3.6 aangehaalde passage uit de bestreden beschikking heeft de rechtbank haar niet-ontvankelijkheidsverklaring gestoeld op de overweging dat "uit de stukken en het onderzoek in raadkamer [...] niet [is] gebleken dat de goederen van klager, als genoemd in de bijlage van zijn klaagschrift, op verzoek van de officier van justitie in Frankrijk strafrechtelijk in beslag zijn genomen".
5.2. In de kern genomen werpen de middelen twee vragen op:
(1). Kan deze overweging de begrijpelijkheidstoets doorstaan, mede in aanmerking genomen dat het onderzoek in raadkamer in beklagprocedures ex 552a Sv een summier karakter draagt en aan de motivering van een op basis van dat onderzoek gewezen beslissing geen hoge eisen kunnen worden gesteld?(7)
(2). Kan deze overweging, indien begrijpelijk, het niet-ontvankelijkheidsoordeel dragen?
5.3. Door de klager is in de onderhavige procedure gesteld dat de goederen waar het hem om te doen is zich ten tijde van de inbeslagneming ten dele op het in het rechtshulpverzoek genoemde zeilschip en ten dele in een naast het zeilschip gelegen zeecontainer bevonden. Uit de stellingen van zowel de klager als de officier van justitie kan vervolgens worden opgemaakt dat de Franse autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van het verzoek tot inbeslagneming hebben besloten het zeilschip en de naastgelegen zeecontainer als geheel af te sluiten. De klager heeft voorts gewezen op het door de Franse gerechtsdeurwaarder opgemaakte 'Proces-verbaal conservatoir beslag op schip', voor zover inhoudende dat de inbeslagneming naast het zeilschip zelf ook "alle bijbehorende tuigage, ankergerei en bijbehorende voorwerpen" betrof. Ten slotte heeft de klager aangevoerd dat hij na de inbeslagneming geen mogelijkheid heeft gekregen zijn spullen op te halen.
5.4. Van de hiervoor weergegeven omstandigheden heeft de rechtbank in de bestreden beschikking de juistheid in het midden gelaten. Ik meen dat zij thans in cassatie tot uitgangspunt mogen worden genomen. Een en ander betekent m.i. dat in cassatie mag worden aangenomen dat de Franse autoriteiten (in elk geval de facto) conservatoir beslag hebben gelegd op de goederen van de klager. Een verzoek daartoe is niet met zoveel woorden te lezen in het rechtshulpverzoek van de Nederlandse officier van justitie van 6 februari 2009, p. 10, onder B, noch in het bijgevoegde certificaat, zodat moet worden aangenomen dat de Franse autoriteiten hiertoe op eigen initiatief zijn overgegaan. Dat is dan ook precies hetgeen de rechtbank tot haar beslissing heeft gebracht, namelijk de overweging dat niet is gebleken dat de goederen in Frankrijk in beslag zijn genomen op verzoek van de officier van justitie.
5.5. Een en ander neemt echter niet weg dat de Franse justitiële autoriteiten met deze inbeslagneming niet het veilig stellen van eigen belangen hebben beoogd. Naar mag worden verondersteld zijn zij uitsluitend tot inbeslagneming overgegaan naar aanleiding van het Nederlandse rechtshulpverzoek c.q. bevel daartoe, en dus enkel met het oog op het verlenen van rechtshulp aan Nederland. In dit verband moet deze gang van zaken naar mijn oordeel worden gelijkgesteld met de situatie waarin het beslag in het buitenland is gelegd op uitdrukkelijk verzoek van de Nederlandse justitie. Een andersluidende opvatting zou m.i. in ernstige mate tekort doen aan de rechtsbescherming die door de Nederlandse staat aan de belanghebbende moet worden geboden op grond van artikel 11 van het genoemde kaderbesluit.
5.6. In het licht van deze omstandigheden acht ik het oordeel van de rechtbank dat i.c. van beslaglegging op de goederen van de klager op verzoek van de Nederlandse autoriteiten niet is gebleken en dat zulks moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beklag - zonder nadere motivering - getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onbegrijpelijk.(8)
6. De middelen zijn terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot verwijzing van de zaak naar het hof opdat deze op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Bij Wet van 16 juni 2005, Stb. 2005, 310.
2 Zie Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 1 - 3, alsmede de considerans van het genoemde kaderbesluit. De invoering van het Europees aanhoudingsbevel, dat voortvloeit uit het kaderbesluit van 13 juni 2002 van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (KEAB), is eveneens onderdeel van dit programma van maatregelen.
3 Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie van 29 mei 2000, Trb. 96, zulks overigens in aanvulling op het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken.
4 Voor zover in het door de klager ingediende klaagschrift wordt verzocht om de toekenning van schadevergoeding is het zonder meer kansloos, aangezien de beklagregeling van art. 552a Sv niet in de mogelijkheid van toekenning van schadevergoeding voorziet (zie bijv. HR 22 april 1986, NJ 1986/783).
5 Zie Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 22: "Logischerwijs zal dit beklag in de uitvaardigende lidstaat, in dit geval Nederland, zich alleen kunnen richten op de gronden voor het uitvaardigen van het bevel. De erkenning en tenuitvoerlegging ervan geschiedt immers elders." Zie voorts D.J.M.W. Paridaens in Cleiren & Nijboer, Tekst en Commentaar Strafvordering, Deventer: Kluwer 2009 , aant. 3b bij art. 552uu Sv, p. 1971.
6 HR 13 april 1999, nr. 3557 B; HR 21 september 1999, LJN ZD1907, NJ 2000/161; HR 9 september 2003, LJN AF6602, NJ 2003/650; HR 3 februari 2004, LJN AO0617; HR 18 april 2006, LJN AV5007, NJ 2006/274; HR 3 juni 2008, LJN BC9015.
7 Zie bijv. HR 21 september 1999, LJN ZD1907; HR 25 september 2007, LJN BA2279 en HR 10 maart 2009, LJN BG9222.
8 Vgl. HR 23 november 2010, LJN BN9340.