ECLI:NL:PHR:2011:BR3031
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en de motivering door het Hof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, bij arrest van 24 december 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte had hoger beroep ingesteld na het verstrijken van de wettelijke termijn van veertien dagen, die begon na de uitspraak van het vonnis op 9 juni 2009. Het hoger beroep werd pas op 24 juni 2009 ingesteld, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de verdachte.
De advocaat van de verdachte, mr. J.A.P.F. Hoens, heeft één middel van cassatie voorgesteld, waarin werd betoogd dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad overwoog dat de omstandigheid dat het Hof de zaak inhoudelijk had behandeld, niet betekende dat het Hof had beslist dat het hoger beroep ontvankelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat de raadsman van de verdachte niet had aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, en dat het Hof niet verplicht was om de vraag naar de ontvankelijkheid ter terechtzitting aan de orde te stellen.
De Hoge Raad concludeerde dat het Hof een verrassingsbeslissing had genomen, maar dat dit niet in strijd was met de rechtsregels. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat er geen gronden waren voor de Hoge Raad om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep werd bevestigd.