5.2. Het Hof heeft onder meer tot het bewijs gebezigd:
"4. Een verslag, nummer 2006.06.14.081, van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, van 19 juni 2006, opgemaakt door D. Botter, forensisch arts, op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte (beoordeling letsel van de verdachte) [doorgenummerde pagina's 74-80].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als gevoelen van de deskundige voornoemd:
Op 14 juni 2006 om 13.45 vond (het hof begrijpt: door mij verricht) onderzoek, te weten anamnese en lichamelijk onderzoek, ten aanzien van [verdachte] plaats.
De betrokkene verklaart dat zich een val tijdens een schermutseling heeft voorgedaan, waarbij zij met de rug tegen een sidetable gevallen zou zijn, zijnde een stompe mechanische geweldsinwerking, dat zij met een scherppuntig gekarteld mes een steek in haar buik heeft gekregen, dat zij een aantal malen door maai- of slagbewegingen met dat mes in haar hals is geraakt en dat door onbekende oorzaak pijn in haar bovenarm is ontstaan. Zij klaagt over een bonzende pijn aan de binnenzijde van de linkerbovenarm en in de linkeroksel, toenemend bij zijwaarts heffen van de linkerarm. In de onderrug wordt links drukpijn aangegeven. Bij geforceerd strekken van de linkerarm wordt pijn aangegeven ter plaatse van de strekspier in de bovenarm. In de buikhuid aan de linkerzijde, 9 cm naast en 3 cm boven de navel, worden een zeer oppervlakkig, horizontaal georiënteerd huidkrasje met een lengte van 2 mm en, circa 1 mm daarbuiten, een puntvormig huiddefectje gezien. In de huid van de hals aan de linkerzijde worden vier oppervlakkige huidkrassen, respectievelijk één met een lengte van circa 9 cm en drie met een lengte van circa 3 cm, gezien.
Verschijnselen die door uitwendige inwerking van stomp mechanisch geweld worden opgeleverd, zijn niet waargenomen.
Ten aanzien van de huidletsels aan de hals ontbreekt het onregelmatige patroon en de variatie (in vorm, richting en diepte) in het wondbed die in de beschreven schermutseling valt te verwachten. Een aantal kenmerken maakt daarentegen automutilatie zeer waarschijnlijk.
Het letsel in de buikhuid heeft niet het aspect van een steekletsel maar van een zeer kleine, oppervlakkige huidklieving of -kras. Het is niet aannemelijk dat dit letsel is opgeleverd door de beschreven steekbeweging, maar het is het meest waarschijnlijk dat het door een minieme krasbeweging is opgeleverd.
De huidkrassen in de hals en de buik vertonen kenmerken die het in samenhang zeer waarschijnlijk maken dat zij zijn veroorzaakt door automutilatie en niet volgens het door de betrokkene beschreven scenario.
Drukpijn aan de strekzijde van de bovenarm en pijn bij aanspannen van de armstrekspier kan ontstaan door uitwendige, stompe geweldsinwerking ter plaatse of door overmatige belasting van de strekspier.
Het hof neemt als van algemene bekendheid aan dat het toebrengen, met een mes dat in de hand wordt gehouden, aan een kind van 26 steekwonden en aan een ander kind van 60 steekwonden geschikt is om bedoelde overmatige belasting van de strekspier van de bovenarm op te leveren."