ECLI:NL:PHR:2011:BT1876
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Oordeel over redelijke termijn in hoger beroep en gevolgen voor strafmaat
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak in hoger beroep is overschreden. De verdachte was op 14 juli 2008 in verzekering gesteld en had op 6 mei 2009 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank. Het hof had op 9 november 2010 arrest gewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaar voor moord en poging tot moord. De verdediging voerde aan dat de behandeling in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het hof oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat de vertraging in de behandeling van de zaak te wijten was aan de complexiteit van de zaak en de onderzoekswensen van de verdediging. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de overschrijding van de termijn van 16 maanden, die voor voorlopige hechtenis geldt, niet onredelijk was gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de redelijke termijn sterk afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat er geen reden was om aan de schending van de redelijke termijn in hoger beroep enige gevolgen te verbinden, en dat het middel van de verdediging niet gegrond was. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.