ECLI:NL:PHR:2011:BT1876

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02108
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn in hoger beroep en gevolgen voor strafmaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak in hoger beroep is overschreden. De verdachte was op 14 juli 2008 in verzekering gesteld en had op 6 mei 2009 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank. Het hof had op 9 november 2010 arrest gewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 jaar voor moord en poging tot moord. De verdediging voerde aan dat de behandeling in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Het hof oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat de vertraging in de behandeling van de zaak te wijten was aan de complexiteit van de zaak en de onderzoekswensen van de verdediging. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat de overschrijding van de termijn van 16 maanden, die voor voorlopige hechtenis geldt, niet onredelijk was gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de redelijke termijn sterk afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval.

De conclusie van de Procureur-Generaal was dat er geen reden was om aan de schending van de redelijke termijn in hoger beroep enige gevolgen te verbinden, en dat het middel van de verdediging niet gegrond was. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef.

Conclusie

Nr. 11/02108
Mr. Machielse
Zitting 6 september 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft verdachte op 9 november 2010 voor 1 en 2 primair: de voortgezette handeling van: moord en poging moord, en voor 3: poging doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaar.
2. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat de berechting in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
3.2. Het arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman heeft het hof verzocht, indien het tot oplegging van een straf komt, rekening te houden met de omstandigheid dat de strafvervolging van de verdachte in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en dat er dientengevolge een strafvermindering van 5% dient plaats te vinden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte is op 14 juli 2008 in verzekering gesteld en heeft hieraan in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. In eerste aanleg is op 23 april 2009 vonnis gewezen. De berechting heeft aldus in eerste aanleg binnen een redelijke termijn plaatsgevonden.
Het openbaar ministerie en verdachte hebben op 6 mei 2009 hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter terechtzitting In hoger beroep Is aangevangen op 20 oktober 2009 waarna zittingen hebben plaatsgevonden op 23 maart 2010, 29 maart 2010, 24 juni 2010,17 september 2010, 5 oktober 2010 en 26 oktober 2010.
Het hof hanteert als uitgangspunt dat de zaak In hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen zestien maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Nu het hof op 9 november 2010 arrest zal wijzen, is de berechting niet binnen zestien maanden na het instellen van het rechtsmiddel afgerond met een einduitspraak.
De redelijkheid van de duur van een strafzaak is -ondermeer- afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, waartoe kan worden gerekend het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
De behandeling in hoger beroep heeft extra tijd in beslag genomen doordat het hof op de regiezitting d.d. 20 oktober 2009 een aantal onderzoekswensen van de verdediging heeft gehonoreerd en ook ambtshalve nader onderzoek heeft bevolen. Dit nader onderzoek heeft de nodige tijd in beslag genomen. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de raadsman van verdachte, nadat er een wisseling van raadsman heeft plaatsgevonden, verzocht een aantal getuigen ter terechtzitting te horen.
De behandeling in hoger beroep is aangehouden teneinde de getuigen en deskundigen ter terechtzitting te kunnen horen.
Van inactiviteit is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake.
Op grond van vorenstaande acht het hof bijzondere omstandigheden aanwezig die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is naar het oordeel van het hof niet geschonden."
3.3. De steller van het middel verwijst naar de pleitnota van hoger beroep, waarin de advocaat van verdachte te kennen heeft gegeven dat hij er alles aan zal doen om ervoor te zorgen dat de zaak zo snel mogelijk na 29 maart 2010 weer op de rol gezet kan worden. Ter zitting van 26 oktober 2010 heeft de advocaat geconstateerd dat het desondanks ongeveer zes en een halve maand heeft geduurd voordat wederom een inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. Volgens de steller van het middel kan zo'n periode moeilijk anders worden beschouwd dan als een periode van inactiviteit.
3.5. Het hoger beroep is namens verdachte op 6 mei 2009 ingesteld. In de appelschriftuur heeft de advocaat van verdachte aangegeven dat nader onderzoek moest geschieden, zowel wat betreft de toedracht van de feiten als wat betreft de gang van zaken rond de toegang van de advocaat van verdachte tot zijn cliënt. Tevens zouden alle getuigen/deskundigen die in eerste aanleg zijn gehoord opnieuw in hoger beroep gehoord moeten worden. Op 20 oktober 2009 was de eerste rechtsdag in hoger beroep. Het hof is akkoord gegaan met een nader onderzoek naar de gang van zaken omtrent de komst van de advocaat. Daartoe heeft het hof de stukken in handen gesteld van de AG om nader proces-verbaal op te laten maken. De deskundige Takkenkamp, die eerder heeft gerapporteerd, zal zijn licht moeten doen schijnen over het PBC-rapport dat nadien is opgemaakt. De deskundigen van het PBC zullen kennis moeten kunnen nemen van de bevindingen van de deskundige Takkenkamp, ter voorbereiding van het horen van de deskundigen ter terechtzitting. Ook zal nader onderzoek moeten geschieden omtrent de schotbaan en de positie van de schutter ten tijde van het derde tenlastegelegde feit. De AG zal voor een en ander dienen zorg te dragen. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst. Op 29 december 2009 is een pro-formazitting gehouden omdat de gevraagde onderzoeken niet waren voltooid. Op 29 maart 2010 was de inhoudelijke behandeling gepland, maar op 23 maart 2010 bleek dat een nieuwe advocaat van verdachte optrad, die meer tijd voor de verdediging nodig had en die nog onderzoekswensen had. Zo zouden nog vijf personen als getuige moet worden gehoord. Het hof heeft dat verzoek gehonoreerd, herhaald dat twee deskundigen ter terechtzitting zouden moeten worden gehoord en beslist dat de verdediging de beschikking zou moeten krijgen over de DVD's van de politieverhoren van verdachte. De zaak is weer aangebracht ter terechtzitting van 24 juni 2010 en is vervolgens weer aangehouden omdat het zittingsrooster van het hof een inhoudelijke behandeling niet toeliet. Op 17 september 2010 is de behandeling van de zaak weer, maar nu zonder opgave van redenen, aangehouden. Op 5 oktober 2010 is het hof overgegaan tot het horen van getuigen en deskundigen. Ook verdachte heeft toen verklaard. Vervolgens is op 26 oktober 2010 gerequireerd en gepleit, waarna het hof op 9 november 2010 arrest heeft gewezen.
3.6. In zijn arrest van 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad beslist dat de berechting in hoger beroep met een einduitspraak moet worden afgerond binnen 16 maanden als de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is. Maar bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel leiden. Deze bijzondere omstandigheden zijn, kort gezegd de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Voorts heeft de Hoge Raad aangegeven dat het oordeel van de feitenrechter over de redelijke termijn in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. De Hoge Raad kan alleen onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval. Van het laatste zal overigens niet gemakkelijk sprake zijn omdat een oordeel over de redelijke termijn sterk verweven pleegt te zijn met waardering van feitelijke aard.
3.7. Tussen het instellen van het beroep op 6 mei 2009 en het eindarrest van het hof van 9 november 2010 zijn een jaar, zes maanden en drie dagen verlopen. De termijn van 16 maanden voor de afwikkeling van de zaak in hoger beroep van een voorlopig gehechte verdachte is dus niet gehaald. Deze termijn is met iets meer dan twee maanden overschreden. In aanmerking genomen dat het hof akkoord is gegaan met de onderzoekswensen van de verdediging, dat er met betrekking tot de verschillende onderwerpen nieuwe processen-verbaal moest worden opgemaakt en deskundigen moesten worden geïnformeerd en dat aan de nieuwe advocaat van verdachte respijt is gegund om zich in de zaak in te werken is zo een overschrijding van de termijn van 16 maanden op zichzelf naar mijn oordeel niet onredelijk te noemen. Maar in deze zaak kan men zich afvragen of het tijdsverloop tussen 24 juni en 5 oktober 2010 wel wordt gedekt door de redenen die het hof heeft aangegeven. Dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling niet toeliet is niet een belemmering die aan verdachte kan worden tegengeworpen, nu de zaak kennelijk in maart 2010 voor behandeling gereed lag. Omdat alle door het hof gelaste onderzoeksactiviteiten kennelijk al ruim voor 5 oktober 2010 waren afgehandeld meen ik dat de overschrijding van de redelijke termijn met twee maanden en drie dagen niet door de complexiteit van de zaak en de procesopstelling van de verdediging kan worden verklaard.
Het middel komt mij gegrond voor. Tot nu toe is evenwel de behandeling van de zaak in cassatie met bijzondere voortvarendheid ter hand genomen. Op 22 november 2010 is immers cassatie ingesteld. Negen en een halve maand nadien wordt deze conclusie genomen. Tot nu toe is er daarom geen reden om aan de schending van de redelijke termijn in hoger beroep enigerlei gevolg te verbinden.
4. Het middel is vooralsnog vruchteloos voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden