ECLI:NL:PHR:2011:BT7187
Parket bij de Hoge Raad
- J. Spier
- Rechtspraak.nl
Beëindiging huur woonruimte en huurbescherming in relatie tot redelijkheid en billijkheid
In deze zaak heeft de eiseres tijdig cassatieberoep ingesteld tegen een arrest van het Haagse Hof, gedateerd 20 juli 2010. De eiseres heeft verschillende klachten geuit, die voor zover begrijpelijk, voortbouwen op de veronderstelling dat het Hof niet heeft verdisconteerd dat de affectieve relatie tussen de partijen tot in 2006 heeft voortgeduurd. Tevens heeft de eiseres aangevoerd dat de verweerder nimmer een huurverhoging heeft voorgesteld en dat hij is gestopt met correspondentie over het kunnen beschikken van de woning, omdat hij dit niet met zijn geweten in overeenstemming kon brengen. Deze laatste omstandigheid is echter niet door het Hof in zijn oordeel betrokken.
De Hoge Raad overweegt dat de eiseres niet kan worden geholpen door deze omstandigheid, omdat zij niet heeft aangegeven waar zij in de gedingstukken een dergelijke stelling aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd. Bovendien blijkt uit de procedure dat de verweerder, mogelijk om redenen die het Hof in zijn overwegingen heeft genoemd, van mening is veranderd. De overige twee omstandigheden zijn door het Hof expliciet meegewogen in zijn overwegingen. De Hoge Raad concludeert dat alle klachten van de eiseres afstuiten op deze overwegingen. De rechtsklacht van onderdeel 7 wordt als onbegrijpelijk aangemerkt.
De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).