1 Juristen vragen zich dan meteen af of de classis de plaats inneemt van een zelfstandig onderdeel of lichaam binnen de organisatie van de Christelijk Gereformeerde Kerken, dan wel of het hier een lichaam of orgaan betreft dat die status (van zelfstandigheid) niet bezit. In het eerste geval is de classis naar luid van art. 2:2 lid 1 BW rechtspersoon en kan zij in een civiel geding procespartij zijn. In het tweede geval is dat in beginsel niet zo, zie bijvoorbeeld HR 25 november 1983, NJ 1984, 297, rov. 3.4. (Naar het destijds geldende recht is deze vraag overigens beslist in HR 13 mei 1938, NJ 1938, 247.)
In deze procedure hebben de betrokkenen hier geen punt van gemaakt. Ook in cassatie wordt dat niet gedaan. Bij gebreke daarvan mag, of moet, ook ik dit punt in cassatie laten rusten.
2 Rov. 2.12 van het in cassatie bestreden eindarrest.
3 T.a.p. rov. 2.16 en 2.29.
4 T.a.p. rov. 2.34.
5 In een van deze conflicten werd uitspraak gedaan door de Vzr. Rb. Zwolle, op 1 februari 2002, rechtspraak.nl LJN AD8785.
6 T.a.p. rov. 2.6.
7 T.a.p. rov. 2.23.
8 T.a.p. rov. 2.35 en 2.37.
9 Het vonnis van de eerste aanleg werd o.a. gepubliceerd in JAR 2005, 58.
10 Dat hiervan sprake is blijkt maar zeer ten dele uit de processtukken in de thans in cassatie aanhangige zaak (zie echter rov. 3.3.35 van het in cassatie bestreden eindarrest). Het arrest in de zaak die niet rechtstreeks in het onderhavige cassatieberoep werd betrokken is te raadplegen via rechtspraak.nl LJN BL0003 (zie voor het in deze zaak gewezen tussenarrest rechtspraak.nl LJN BF3815). De partijstandpunten in cassatie zijn intussen ten aanzien van de gegevens die ik hierboven vermeldde, eensluidend.
11 Het arrest van het hof is o.a. gepubliceerd in NJF 2010, 94. Het wordt besproken (en bijgevallen) door Oldenhuis en Santing-Wubs in WPNR 6849. Kritisch commentaar van Bos, "Uitspraak van het hof raakt de vrijheid van godsdienst", Nederlands Dagblad 17 februari 2010, p. 9 (ik kwam dit op het spoor uit een citaat, weergegeven op de website www.cioweb.nl - aldaar te vinden onder de titel "rechtspraak"; daar "doorklikken" op de uitspraak in de onderhavige zaak, die onder die titel staat vermeld). Het arrest in de zaak waarin de CGK Zeewolde c.s. als appellanten optraden wordt besproken door Zondag in "Religie in de arbeidsverhouding", Preadvies Christen Juristen Vereniging 2011, p. 57 e.v.
12 Het eindarrest is van 19 januari 2010. De cassatiedagvaarding werd op 19 april 2010 uitgebracht.
13 Recente beslissingen hierover in HR 27 mei 2011, RvdW 2011, 678, rov. 3.6 en HR 27 mei 2011, RvdW 2011, 676, rov. 3.3.2 - 3.4.
14 Bijvoorbeeld de regel dat rechtsmiddelen in verschillende zaken bij verschillende documenten, en niet "in ene" mogen worden ingesteld, HR 24 juni 2011, RvdW 2011, 797, rov. 3.
15 Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Numann, art. 236, aant. 9, vermaant dan wel waarschuwt ons in dit verband ten aanzien van een "moeras van scholastieke onderscheidingen", en die vermaning/waarschuwing lijkt mij terecht. Zie ook T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Van Maanen, 2010, art. 236, aant. 2 b).
16 De hier verdedigde uitkomst strookt volgens mij met de meerderheid van de aan de rechtsleer te ontlenen vindplaatsen; zie behalve de in de vorige voetnoot aangehaalde bron HR 17 november 1995, NJ 1996, 283, rov. 3.4; HR 18 september 1992, NJ 1992, 747, rov. 3.3; Asser Procesrecht/Van Schaick 2, 2011, nr. 147; Ernes c.s. (red.), Burgerlijk procesrecht praktisch belicht, R.L. Bakels, p. 306; Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2009, p. 129. Zie ook Stein - Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, 2011, nrs. 9.1 - 9.1.3.
17 Snijders - Klaassen - Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2011, nr. 87; Zondag, "Religie in de arbeidsverhouding", Preadvies Christen Juristen Vereniging 2011, p. 57; Hugenholtz - Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, 2009, p. 235; Santing-Wubs, Kerk in geding, diss. 2002, hfdst. 6; Oldenhuis in CJHB (Brunner-bundel), 1994, p. 310 (par. 3.2); Pres. Rb. Dordrecht 28 maart 2002, rechtspraak.nl LJN AE3143, rov. 23. Stein - Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, 2011, p. 341 leert in zoverre anders, dat een geslaagd beroep op een geschillenbeslechtingsregeling tot onbevoegdheid van de burgerlijke rechter zou moeten leiden; in die zin ook Pres. Rb. Utrecht 18 december 2001, KG 2002, 43, rov. 3.3 - 3.7. Zie ook Pres. Rb. Breda 24 juli 2001, KG 2001, 231, rov. 3.5 - 3.6.
18 Niettegenstaande het feit dat die gegevens op gespannen voet (kunnen) staan met de individuele autonomie van ieder mens, waaraan het recht ook grote betekenis toekent; en niettegenstaande het feit dat velen - waar ik mijzelf toe reken - de vormen van dwang die bepaalde geloofsgemeenschappen van de hier bedoelde soort aan de dag leggen, betreuren en afkeuren.
19 Zie daarover - zij het in een wezenlijk ander verband - bijvoorbeeld HR 5 juni 1987, NJ 1988, 702 m.nt. EAA, rov. 3.
20 De twee meest aangehaalde plaatsen waar dit in de wet tot uitdrukking komt zijn vermoedelijk de art. 6:2 lid 2 BW en 6:248 lid 2 BW.
21 Dat wordt ook wel verdedigd aan de hand van constitutionele gedachten over de "scheiding van kerk en staat", zie bijvoorbeeld de "nationale" beslissingen die werden beoordeeld - en als aanvaardbaar beoordeeld - in EHRM 30 januari 2001, zaaknr. 40224/98 (Dudova c.s./Tsjechië; NB dat alleen de Franse tekst via de Hudoc-databank toegankelijk is), maar zie ook de Memorie van Antwoord bij art. 2:2 BW, Kamerstukken II 1984 - 1985, 17 725, p. 12.
Voor de onderhavige zaak komt aan die gedachte echter geen betekenis toe, gezien rov. 3.2.3 van het in deze zaak in cassatie bestreden arrest (waartegen in cassatie niet wordt opgekomen).
22 Zoals het in EHRM 23 september 2010, NJ 2011, 232 (Schüth/BRD), rov. 58 wordt gezegd: "... le droit à la liberté de religion ... exclut toute appréciation de la part de l'État sur la légitimité des croyances religieuses ou sur les modalités d'expression de celles-ci...". Zie ook HR 9 april 2010, NJ 2010, 388 m.nt. Alkema, rov. 4.5.5.
Ik vermeld, volledigheidshalve, twee betrekkelijk recente uitspraken van het EHRM over de spanning tussen de godsdienstvrijheid aan de ene kant en het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op respect voor gezinsleven en privacy aan de andere kant, in de verhouding tussen een kerkgenootschap en een kerkelijk functionaris: EHRM 23 september 2010, NJ 2011, 231 en 231 m.nt. Alkema. Deze beslissingen lijken mij overigens niet verhelderend voor het probleem dat in de onderhavige zaak aan de orde is.
23 Een dergelijke rechtsverhouding kan dus ook zo worden uitgelegd, dat de daarbij voorziene geschillenregeling de beoordelingsvrijheid van de (burgerlijke) rechter onaangetast laat, zie bijvoorbeeld HR 9 november 2001, NJ 2001, 692, rov. 3.3 - 3.4.2
24 Ik meen overigens dat het hof bij zijn verdere beoordeling geen vragen betreffende "croyances religieuses" op zijn pad vond, zodat de beschouwingen van het hof die naar het in alinea 34 aangestipte leerstuk verwijzen, in zoverre als ten overvloede gegeven zijn aan te merken. Dat betekent ook dat [eiser] geen belang heeft bij het bestrijden, in cassatie, van het hier bedoelde uitgangspunt: per saldo heeft dát in de beoordeling door het hof geen rol gespeeld.
25 Vgl. HR 5 september 2008, NJ 2008, 480, rov. 3.5; HR 13 april 2007, NJ 2007, 219, rov. 3.3.7; HR 14 juli 2006, NJ 2006, 570 m.nt. Maeijer, rov. 3.3.5; HR 24 februari 2006, RvdW 2006, 232, rov. 3.4.3.
26 Ik herinner er ten overvloede aan dat de uitleg van partijstellingen is voorbehouden aan de rechters in feitelijke aanleg, zie bijvoorbeeld HR 29 april 2011, RvdW 2011, 588, rov. 3.39; HR 15 april 2011, NJ 2011, 179, rov. 3.4.
27 Ik herinner er aan dat in de rechtspraak van het EHRM pleegt te worden aangenomen dat op schendingen van de in art. 6 EVRM besloten liggende normen geen beroep kan worden gedaan wanneer de rechtsgang in kwestie de mogelijkheid biedt om die schendingen, eventueel in een hogere instantie, effectief te herstellen (zie bijvoorbeeld EHRM 19 december 1997, zaaknr. 157/1996/776/977, Helle/Finland, rov. 46). Dat lijkt mij evenzeer van belang als het er om gaat, te beoordelen of van een partij bij een rechtsverhouding het verder vervolgen kan worden gevergd van een door die rechtsverhouding voorgeschreven geschillenbeslechtingsprocedure.