ECLI:NL:PHR:2012:BT1822

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03770
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van kinderpornografie en de beoordeling van bewijs in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de veroordeling van de verdachte voor het bezit van kinderpornografie. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. De verdediging voerde aan dat de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen geen kinderpornografie betroffen, maar medische afbeeldingen, en verzocht om deskundigenonderzoek naar de leeftijd van de afgebeelde personen. Het hof wees dit verzoek af, omdat het zich voldoende voorgelicht achtte. De Hoge Raad oordeelde dat de fragmenten van een televisiedocumentaire over puberteit, die geen seksuele gedragingen in de zin van art. 240b Sr bevatten, niet als zodanig konden worden gekwalificeerd. De Hoge Raad sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op deze fragmenten, maar liet de strafoplegging in stand. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen door het hof niet onbegrijpelijk was en dat het hof de juiste toetsingsmaatstaf had gehanteerd bij de afwijzing van het verzoek tot deskundigenonderzoek. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.

Conclusie

Nr. 10/03770
Mr. Hofstee
Zitting: 6 september 2011
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker bij arrest van 25 januari 2010 wegens het bezit van kinderporno veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer van enkele voorwerpen bevolen, en de teruggave van enkele andere voorwerpen gelast.
2. Namens verzoeker heeft mr. R.W.A. Offermans, advocaat te Zeewolde, een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3. In het eerste middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, ontwaar ik twee klachten. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het Hof het verzoek tot nader onderzoek door een deskundige onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. De tweede klacht behelst de stelling dat het Hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de gebruikte methode om op basis van de ontwikkeling van de geslachtskenmerken de leeftijd van de afgebeelde personen te schatten onbetrouwbaar is, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
4. Wat de eerste klacht betreft - inzake de verwerping van het verzoek tot nader onderzoek door een deskundige -, vermeldt het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2010 onder meer het volgende:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert verweren als weergegeven in het arrest."
5. In het bestreden arrest valt hierover te lezen:
"Verzoek van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting een verzoek tot nader onderzoek van de inbeslaggenomen foto's gedaan. De verdediging heeft gesteld dat de in de tenlastelegging onder het eerste sterretje genoemde personen allen achttien jaar of ouder waren en wenst dat een deskundige een oordeel geeft over de leeftijd van de personen. De verdediging heeft voorts bepleit dat bij de in de tenlastelegging onder het tweede sterretje bedoelde afbeeldingen evenmin sprake is van kinderpornografie. Het gaat hier, in de ogen van de verdediging om medische afbeeldingen. De verdediging verzoekt een deskundige in te schakelen om de foto's te beoordelen.
Het hof zal - toetsend aan het noodzakelijkheidscriterium - de verzoeken afwijzen. Het hof acht zich op genoemde punten voldoende voorgelicht.
(...)
Beslissing
Het hof:
Wijst af het verzoek van de verdediging tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een deskundigenonderzoek te laten verrichten."
6. Het Hof heeft het verzoek tot het doen verrichten van nader onderzoek door een deskundige afgewezen op grond van het noodzakelijkheidscriterium. Daarmee heeft het Hof, gezien art. 418, derde lid, Sv, de juiste toetsingsmaatstaf gehanteerd.
7. Tevens heeft het Hof die verwerping voldoende gemotiveerd. Een verzoek tot het horen van een deskundige moet stellig, duidelijk en (voldoende) onderbouwd zijn.(1) Het door de verdediging ter terechtzitting aangevoerde kan niet als een dergelijk verzoek worden aangemerkt. In weerwil van het middel blijkt immers uit de zich in het dossier bevindende stukken niet dat (de raadsman van) verzoeker in hoger beroep heeft aangevoerd dat en waarom de methode van schatting van de leeftijd op basis van geslachtskenmerken onbetrouwbaar zou zijn.
8. Nu het verzoek van de verdediging slechts summier was gemotiveerd, hoefde het Hof de verwerping van het verzoek niet meer of anders te motiveren dan dat het heeft gedaan. De eerste klacht faalt.
9. De tweede klacht behoeft nauwelijks bespreking. In het bestreden arrest heeft het Hof het volgende overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de gebruikte bewijsmiddelen:
"Overweging met betrekking tot bet bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder het eerste en derde sterretje tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
10. Uit het bestreden arrest noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat verzoeker of diens raadsman heeft aangevoerd dat de in de onderhavige zaak gebruikte methode om de leeftijd van de afgebeelde personen te schatten onbetrouwbaar zou zijn. De klacht mist daarom feitelijke grondslag.(2)
11. Beide klachten van het middel falen.
12. Het tweede middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, behelst de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, aangezien de bewezenverklaring van het onder het derde sterretje ten laste gelegde niet uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Het beeldmateriaal op de videoband betreft volgens de steller van het middel een documentaire van de Belgische televisiezender Canvas, waarvan verzoeker enkel een deel heeft opgenomen.
13. Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard - voor zover hier van belang - dat:
"Hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 11 september 2007 in Nederland, afbeeldingen (foto's) en één, videoband en een gegevensdrager (zijnde een mobiele telefoon), bevattende/dragende
- meerdere beeldfiles, zijnde multimediafiles en
- één film, bevattende telkens afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten:
(...)
* afbeelding(en) waarop (een) perso(o)n(en), kennelijk jonger dan acht en/of tien en/of twaalf jaar, geheel of gedeeltelijk ontkleed poses aanne(e)m(t)(en), gericht op seksuele prikkeling en/of waarbij het geslachtsdeel en/of de anus van die perso(o)n(en) nadrukkelijk in beeld is/zijn gebracht, te weten, onder andere de afbeeldingen:
- close-up kleurenopname van een penis. Leeftijd afgebeelde 4-8 jaar.
- Jongen, kennelijk, 3-6 jaar, staande met een ontbloot onderlijf, beeld is gericht op zijn onderlijf. Hij heeft met zijn rechterhand zijn penis vast. Serie van 16 soortgelijke foto's.
- videoband, tellerstand 00:00:13. in beeld zijn close-up opnamen van een penis van een jongen, leeftijd kennelijk 6-9 jaar oud en jongen met kennelijke leeftijd van 12-14 jaar oud,
bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, telkens in bezit heeft gehad."
14. In het bestreden arrest heeft het Hof hieromtrent overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder het eerste en derde sterretje tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Met betrekking tot het onder het derde sterretje tenlastegelegde is namens verdachte betoogd dat het beeldmateriaal op de videoband een documentaire betreft die op de Belgische televisiezender Canvas is uitgezonden en door verdachte op videoband is opgenomen. De verdediging is van oordeel dat verdachte op grond daarvan van dit gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op de betreffende videoband staan geen videobeelden van een volledige documentaire. Verdacht[e] heeft, zoals ter zitting is meegedeeld, enkele fragmenten uit de documentaire geselecteerd en op videoband vastgelegd. Verdachte heeft de documentaire aldus doende bewerkt. Gelet op de door verdachte geïsoleerde fragmenten uit de documentaire is het hof van oordeel dat sprake is van kinderpornografie."
15. Verzoeker heeft ter terechtzitting van het Hof d.d. 11 januari 2010 aangaande de betreffende videoband verklaard:
"De videobeelden heb ik van de televisie opgenomen. Het was een programma over de puberteit dat op de zender Canvas is uitgezonden. Ik weet niet hoe laat het werd uitgezonden. Van dat programma heb ik enkele fragmenten geselecteerd en op videoband vastgelegd."
16. De overweging van het Hof dat verzoeker met de door hem geselecteerde seksueel getinte fragmenten de documentaire heeft bewerkt, is niet onbegrijpelijk. Door immers louter deze fragmenten uit de documentaire op videoband op te nemen, is het karakter daarvan wezenlijk anders geworden dan het karakter van de documentaire als zodanig.
17. De volgende vraag die zich aandient, is of het Hof heeft kunnen oordelen dat de aaneenschakeling van de door verzoeker geselecteerde fragmenten beeldmateriaal van een 'seksuele gedraging' in de zin van art. 240b Sr bevat.(3)
18. Voor de beantwoording van die vraag is het arrest van HR 7 december 2010, LJN BO6446, NJ 2011, 81 van belang. De Hoge Raad overweegt in dat arrest dat het bestanddeel 'seksuele gedraging' in art. 240b Sr niet alleen ziet op afbeeldingen van gedragingen van expliciet seksuele aard, waarbij het gaat om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Het bepaalde in art. 240b Sr omvat, aldus de Hoge Raad, ook afbeeldingen die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin tonen, maar die, gelet op de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen eveneens strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Daarbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden 'onschuldig' zou kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
19. Gezien de hierboven onder punt 16 weergegeven overweging, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de documentaire door verzoeker zodanig bewerkt is - in de bedoelde geïsoleerde fragmenten komen uitsluitend naakte kinderen voor - dat de videoband afbeeldingen van seksuele gedragingen en/of houdingen bevat. Daarbij wil ik niet onvermeld laten dat verzoeker, naar hij heeft verklaard, seksueel opgewonden raakt van blote jongens en dat blijkens het bestreden arrest bij hem meer kinderpornografie is gevonden.
20. Het vorenbedoelde oordeel van het Hof geeft dan ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
21. Het middel faalt.
22. Het derde middel bevat een voorwaardelijke klacht, te weten dat de redelijke termijn in de cassatiefase mogelijk wordt overschreden. Nu verzoeker op 8 februari 2010 beroep in cassatie heeft ingesteld, zie ik dat niet zo snel gebeuren. Als hier al kan worden gesproken van een middel in de zin van de wet, mist het thans feitelijke grondslag.
23. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
24. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Ik verwijs naar de conclusie van mijn ambtgenoot Jörg vóór HR 12 oktober 2010, LJN BN0581, punt 11, en mijn conclusie vóór HR 22 maart 2011, LJN BP6148, punt 27.
2 A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 187.
3 Hoewel niet met zoveel worden gesteld, ben ik ervan uitgegaan dat het middel zich impliciet ook richt tegen dit oordeel van het Hof.