ECLI:NL:PHR:2012:BT2182

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03812 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op inbeslaggenomen geldbedrag en de motivering van de rechtbank

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 40.000,-. De Rechtbank te Haarlem heeft het beklag van klager ongegrond verklaard, waarbij de officier van justitie stelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geld. De rechtbank oordeelde dat klager niet voldoende had aangetoond dat het geld uit een onverdachte bron afkomstig was, vooral omdat hij wisselend had verklaard over de herkomst van het geld. Klager heeft hiertegen cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.

De Hoge Raad herhaalt in zijn arrest de overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelt dat de motivering van de rechtbank onvoldoende is. De enkele omstandigheid dat klager en een derde wisselende verklaringen hebben afgelegd, is niet voldoende om te concluderen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het geld verbeurd zal verklaren. De Hoge Raad benadrukt dat het oordeel van de rechtbank enkel is gebaseerd op de wisselende verklaringen van klager, zonder dat er voldoende bewijs is geleverd over de herkomst van het geld.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd moet worden, omdat de motivering niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk oordeel gesteld worden. De Hoge Raad zal een beslissing nemen op basis van de analoge toepassing van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de rechtbank opnieuw moet oordelen over de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag.

Conclusie

Nr. 10/03812 B
Mr. Knigge
Zitting: 13 september 2011
Conclusie inzake:
[Klager]
1. De Rechtbank te Haarlem heeft het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 40.000,- ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klager heeft mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste en het tweede middel
4.1. De middelen keren zich tegen de motivering van de bestreden beschikking. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het geld verzet, onder meer nu zich te dezen niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel, dat klager voorshands ongenoegzaam heeft aangetoond dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is uit onverdachte bron. Hij heeft daarover wisselend verklaard, zodat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren en het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het daarop gelegde beslag en de teruggave daarvan aan klager."
4.3. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat klager ongenoegzaam heeft aangetoond dat het bij hem aangetroffen geld afkomstig is uit onverdachte bron, dat klager daarover wisselend heeft verklaard, zodat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager inbeslaggenomen geld verbeurd zal verklaren.
4.4. De Hoge Raad oordeelde recentelijk in een vergelijkbare zaak dat de enkele omstandigheid dat de klager en een derde wisselende en niet met elkaar overeenkomende verklaringen omtrent de herkomst en de bestemming van het geldbedrag hebben afgelegd, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren.(1) Het oordeel van de Hoge Raad moet mijns inziens als volgt worden begrepen. Het antwoord op de vraag of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, klager wegens witwassen zal veroordelen, is afhankelijk van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. Over dit bewijsmateriaal dient de Rechtbank zich een oordeel te vormen. De enkele omstandigheid dat verklaringen niet met elkaar overeenstemmen, vormt op zichzelf geen bewijs. Dat geldt tevens voor de omstandigheid dat de klager de legale herkomst van het geld niet heeft aangetoond.
4.5. Gelet op het voorgaande is het oordeel van de Rechtbank dat zich vooralsnog niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het onder klager in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren, ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de Rechtbank haar oordeel enkel heeft gegrond op de omstandigheid dat de klager wisselend heeft verklaard over de herkomst van het inbeslaggenomen geldbedrag en onvoldoende heeft aangetoond dat het geld afkomstig is uit onverdachte bron. Of 's Hofs vaststelling dat klager wisselend heeft verklaard, begrijpelijk is, is een vraag die, gelet op het hiervoor overwogene, geen bespreking behoeft.
5. De middelen slagen derhalve.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 Vgl. HR 14 december 2010, LJN BO7233, NJ 2011/10.