1 [betrokkene 2] heeft geen klaagschrift ingediend.
2 Uit het aan de Hoge Raad toegezonden dossier blijkt dat [betrokkene 1] een autobedrijf heeft: "[A]".
3 Tijdens het onderzoek in de raadkamer heeft de raadsman van [betrokkene 2] opgemerkt dat [betrokkene 2] "nu schade heeft" en dat de koop tussen hem en [betrokkene 1] ongedaan is gemaakt (zie p. 3 van het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 2 juni 2010).
4 Dat blijkt uit de bestreden beschikking waarin staat: "Belanghebbende [betrokkene 1] is met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen."
5 Dit is een andere auto.
6 In een beklagprocedure ex art. 552a Sv is immers voor een bevel tot teruggave aan een ander dan de klager geen plaats. Zie o.m. HR 19 juni 2007, LJN BA0482, NJ 2007/358.
7 De officier van justitie heeft vervolgens op 9 juli 2010 aan klaagster medegedeeld "dat het voornemen bestaat de VW Golf TDI met kenteken [AA-00-BB] aan [A] terug te geven." Klaagster heeft zich tegen dat voornemen verzet door wederom een klaagschrift (ex art. 552a Sv) in te dienen. De Rechtbank Breda heeft haar beslissing op dat klaagschrift aangehouden totdat in de onderhavige zaak in cassatie is beslist. Dit alles blijkt uit de door de raadsman van klaagster aan de Hoge Raad toegezonden beschikking van de Rechtbank Breda van 5 november 2010.
8 Dit volgt uit art. 116 lid 2 Sv.
9 Tot het aan de Hoge Raad toegezonden dossier behoort een door [betrokkene 1] ten overstaan van de politie afgelegde getuigenverklaring. Die verklaring luidt als volgt: "Ik ben eigenaar van het bedrijf [A]. Op 2 januari 2010 werd ik benaderd door [betrokkene 2]. Hij had een Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] die hij graag wilde verkopen. In het verleden heb ik vaker auto's gekocht van [betrokkene 2]. Ik kocht ter goeder trouw de auto van [betrokkene 2] voor 8000 euro. [Betrokkene 2] had geen overschrijvingsbewijs bij zich, zodoende kon ik de auto nog niet overschrijven. [Betrokkene 2] zou dit bewijs later alsnog brengen. De auto voerde ik ondertussen wel in het computer systeem VWE. Later benaderde ik opnieuw [betrokkene 2] om in het bezit te komen van het overschrijvingsbewijs. [Betrokkene 2] vroeg mij om een nieuw overschrijvingsbewijs aan te vragen omdat hij het niet meer had. Toen ik dit wilde doen bij de RDW bleek de auto gesignaleerd te staan. Hierop nam ik opnieuw contact op met [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] vertelde gezeik te hebben met zijn ex en hij ging het regelen middels zijn advocaat." Dit is geen (schriftelijke) verklaring van afstand in de zin van art. 116 lid 1 Sv (zie in dit verband: HR 11 maart 1986, LJN: AC1902, NJ 1986, 703).
10 Dit blijkt uit de bestreden beschikking.
11 Terwijl ervan moet worden uitgegaan dat hij op grond van art. 552a lid 5 Sv wel op die mogelijkheid is gewezen.
12 Kamerstukken II 1993-1994, 23692, nr. 3, p.3.
13 Vgl. HR 10 januari 2006, LJN AU5785.
14 Voor de goede orde merk ik nog op dat in rov. 2.11 van de overzichtsbeschikking van 28 september 2010 (LJN BL2823; NJ 2010/654) gelezen kan worden dat degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd als een derde moet worden aangemerkt als het strafrechtelijk onderzoek niet tegen hem is gericht en dat derhalve ook voor hem geldt dat teruggave aan hem alleen aangewezen is als hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Ik heb mij niet op deze rechtsoverweging willen beroepen omdat ik betwijfel of ik haar goed heb begrepen. Het komt mij weinig bevredigend voor als een beslagene de bescherming van de hoofdregel verliest als hij niet als verdachte is aangemerkt.