ECLI:NL:PHR:2012:BU2016

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04013
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Aben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid in het verkeer en de bewijsvoering van schuld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2012 uitspraak gedaan over een verkeersdelict waarbij de verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijden onder invloed van alcohol. De verdachte had op 14 april 2007 in Huissen met een snelheid van tussen de 94 en 109 km/u gereden, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 60 km/u was. Dit gebeurde op een smalle weg zonder belijning en straatverlichting. De verdachte was vooraf gewaarschuwd door zijn moeder dat hij beter niet kon rijden, maar besloot desondanks in de auto te stappen om 'af te koelen'. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte roekeloos had gereden, wat leidde tot een aanrijding met een bromfietser die zwaar lichamelijk letsel opliep.

De Hoge Raad herhaalt dat roekeloosheid de zwaarste vorm van schuld is en dat er strenge eisen aan de vaststelling van roekeloosheid moeten worden gesteld. De rechter moet in zijn motivering van de bewezenverklaring aandacht besteden aan de omstandigheden die roekeloosheid kunnen onderbouwen. In dit geval heeft het hof vastgesteld dat de verdachte aanzienlijk harder reed dan toegestaan en dat hij zich in een 'opgefokte' gemoedstoestand bevond, wat in combinatie met alcoholgebruik en het negeren van waarschuwingen leidde tot de conclusie dat hij roekeloos had gehandeld.

De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof voldoende is en dat de middelen van de verdediging falen. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, en er zijn geen gronden gevonden die tot ambtshalve vernietiging van de uitspraak zouden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de gevolgen van roekeloos gedrag in het verkeer.

Conclusie

Nr. 10/04013
Mr. Aben
Zitting: 25 oktober 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 8 februari 2010 de verdachte ter zake van feit 1. primair "Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden" en feit 2. "Als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden", ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en heeft de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van vijf jaren. Voorts heeft het hof de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 163,54 toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair drie dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. Volgens de steller van het middel heeft het hof voor de weerlegging van het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak bewijsmiddelen gebezigd aan de juistheid waarvan getwijfeld kan worden.
3.2. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder feit 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 april 2007, te Huissen in de gemeente Lingewaard, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede op de weg, de Bergerdensestraat roekeloos, onder invloed van alcoholhoudende drank met een snelheid, gelegen tussen de 94 en 109 kilometer per uur, zijnde met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 60 kilometer per uur en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij, verdachte dat door hem, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en met onverminderde snelheid, tegen een voor hem, verdachte uit over die weg rijdende bromfietster gebotst, waardoor die bromfietster ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([betrokkene 1]) zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht."
3.3. De steller van het middel doelt kennelijk op bewijsmiddel 1, voor zover daarin wordt gesteld dat de bromfiets waarschijnlijk licht uitstraalde ten tijde van het ongeval. Ter terechtzitting heeft de raadsman gesteld dat niet uitgesloten kan worden dat de scooter geen achterlicht voerde.
3.4. Kennelijk heeft het hof waarde gehecht aan de inhoud van de verklaringen van verbalisanten Neijenhuis en Kaal (bewijsmiddel 1) dat de lamp van de bromfiets sporen vertoonde welke erop duiden dat deze waarschijnlijk licht uitstraalde ten tijde van het ongeval, omdat de gloeidraad van de gloeilamp uitgerekt was. Het hof heeft dan ook niet aannemelijk geacht dat de vervorming van de draad ontstaan is door een impact die eerder plaatsgevonden heeft. Dit oordeel is m.i., mede gelet op de aan de feitenrechter toekomende vrijheid van selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, niet onbegrijpelijk. Naar mijn inzicht was het hof in reactie op hetgeen door de verdediging in verband met die verklaring naar voren is gebracht niet gehouden diens oordeel hieromtrent nader te motiveren.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat een aan de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het derde middel klaagt dat het hof uit een aantal door hem opgesomde omstandigheden heeft afgeleid dat de verdachte roekeloos heeft gereden, terwijl de opsomming van deze omstandigheden de gevolgtrekking dat de verdachte roekeloos heeft gereden niet kan dragen. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.2. Het hof heeft in een overweging met betrekking tot het bewijs voor zover relevant het volgende overwogen:
"(...)
Ten aanzien van de mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 overweegt het hof het volgende.
Er wordt verdachte verweten dat hij roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden. Met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld als bedoeld in artikel van de Wegenverkeerswet 1994. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is volgens het hof vast komen te staan dat verdachte aanmerkelijk sneller heeft gereden ( tenminste 94 km/u ) dan ter plaatse was toegestaan (60 km/u). Het betreft hier een vrij smalle weg buiten de bebouwde kom zonder belijning en zonder straatverlichting.
Daarnaast is gebleken dat verdachte in de bewuste nacht onmiddellijk voorafgaand aan de autorit door zijn moeder gewaarschuwd is dat hij beter niet kon gaan rijden omdat hij - in verdachtes eigen woorden - opgefokt was door een aanvaring met zijn ex-vrouw en hij alcoholhoudende drank gedronken had. Desondanks is hij in de auto gestapt om "af te koelen". Verdachte gold bovendien als een gewaarschuwd man, nu hij in het verleden ook al is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met de strafverzwarende omstandigheid van alcoholgebruik.
Het hof leidt in het bijzonder uit deze omstandigheden af dat verdachte roekeloos heeft gereden. Met zijn rijgedrag heeft verdachte onaanvaardbare risico's voor andere weggebruikers veroorzaakt."
4.3. In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal tot het oordeel is gekomen dat het feit door de verdachte is begaan, terecht tot dat oordeel is gekomen. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Voor zover wordt geklaagd dat het hof ten onrechte zijn bewijsoordeel niet (voldoende) heeft gemotiveerd, mist deze klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft immers uitgebreid gemotiveerd dat en waarom het de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte roekeloos heeft gereden. Dit oordeel houdt verband met 's hofs vaststellingen dat de verdachte aanzienlijk harder heeft gereden dan toegestaan en dan de plaatselijke omstandigheden toelieten, zulks in "opgefokte" gemoedstoestand, gevoegd bij de rijvaardigheid ondermijnende effecten van alcoholgebruik, daarbij waarschuwingen in de wind slaand. Deze vaststellingen kunnen de kwalificatie van roekeloosheid dragen. 's Hofs oordeel acht ik ook overigens niet onbegrijpelijk, terwijl het in cassatie niet verder kan worden getoetst.
5. De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden