Nr. 10/03189
Mr. Aben
Zitting 25 oktober 2011
1. Het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft bij arrest van 21 juni 2010 de verdachte ter zake van het "opzettelijk invoeren van waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft" veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,= (subsidiair 20 dagen hechtenis), waarvan € 500,= (subsidiair tien dagen hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen goederen.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.J.P.M. vermunt, advocaat te Arnhem, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, zulks (blijkens de toelichting) doordat verdachtes opzet niet kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen en evenmin uit de nadere bewijsoverweging.
3.2. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
hij op 25 februari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten diverse goederen, bestaande uit onder andere stropdassen en zonnebrillen voorzien van onder andere het merk en/of de naam Louis Vuitton en Dior en Prada, heeft ingevoerd.
3.3.Het hof heeft in het bestreden arrest voor zover relevant over het bewijs overwogen:
"De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de valsheid van de door hem ingevoerde goederen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de merken op de goederen allemaal niet kent. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij voorts verklaard dat hij geen van de hem door het hof voorgehouden merken kent.
Nu het bij de door de verdachte aangeschafte kleding ging om internationale merken die wereldwijd bekend staan, acht het hof deze verklaringen van verdachte volstrekt onaannemelijk. Gelet op de internationale bekendheid van de merken, acht het hof evenmin aannemelijk dat verdachte de waarde van die merkkleding, in de zin van de daarvoor gangbare prijzen, niet kende.
Blijkens de door de verdachte overgelegde aankoopbonnen heeft hij voor die kleding ongewoon lage prijzen betaald, althans beduidend lagere prijzen dan voor de onderhavige merkkleding gangbaar is.
Gelet op het voorgaande, alsmede het zeer grote aantal aangeschafte goederen dat het merendeel van de door verdachte meegevoerde bagage omvatte, het feit dat verdachte al die goederen had ontdaan van de verpakking en het door verdachte op Schiphol kiezen van het zogenaamde groene kanaal (inhoudende dat hij niets had aan te geven), is het hof van oordeel dat het opzet van verdachte, tenminste in voorwaardelijke zin, was gericht op de valsheid van de goederen.
Het hof verwerpt het verweer."
3.4. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte op 25 februari 2008 te Schiphol is gearriveerd en ter plaatse bij de douane voor het zogeheten 'groene kanaal' heeft gekozen, en desgevraagd zijn keuze heeft bevestigd: niets aan te geven (bewijsmiddel 1). Niettemin zijn in zijn bagage 137 goederen aangetroffen die als namaak zijn gedetermineerd (bewijsmiddel 2). Twee jaar en drie maanden later heeft nog een zogeheten herdeterminatie plaatsgehad, zulks door de buitengewone opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2]. Zij hebben in een proces-verbaal uitvoerig hun redenen van wetenschap kenbaar gemaakt, op basis waarvan zij menen dat hier van namaak c.q. piraterij sprake is (bewijsmiddel 3). Daarbij is klaarblijkelijk gelet op de logo's en merken, op de kwaliteit van de goederen en op de eventuele verpakking.
De verdachte heeft verklaard de bedoelde goederen in Dubai te hebben aangeschaft. De goederen waren (ook volgens hem) goedkoop in de aanschaf.
In een nadere bewijsoverweging (die in cassatie niet wordt aangevochten) stelt het hof vast dat de verdachte in totaal 1.590 dollar (ik neem aan US $) voor deze goederen heeft betaald. Voorts overweegt het hof:
"Het hof is van oordeel dat het bedrag van ongeveer 1.590 dollar voor het grote aantal door de verdachte ingevoerde diverse goederen zeer laag is, wat duidt op het opzet van de verdachte, minst genomen in voorwaardelijke zin, met betrekking tot de valsheid van die goederen."
Als bijlage is bovendien nog een goederenlijst gevoegd, alsmede een viertal facturen.
3.5. De steller van het middel bestrijdt in de toelichting 's hofs overwegingen die het bewijs van het (voorwaardelijk) opzet zouden moeten dragen.
3.6. De door het hof in dit verband gegeven argumenten zijn:
- Verdachtes verklaring dat hij geen van de bedoelde merken kent is volstrekt onaannemelijk;
- Het betreft wereldwijd bekende merken waarvan onaannemelijk is dat de verdachte de gangbare prijzen niet kende;
- Blijkens de aankoopbonnen heeft de verdachte beduidend lagere prijzen betaald dan voor de merkkleding gangbaar is;
- De verdachte heeft de goederen ontdaan van verpakking;
- De goederen omvatten het grootste deel van verdachtes bagage;
- De verdachte heeft er bij aankomst op Schiphol voor gekozen niets aan te geven.
3.7. Hierover het volgende. Anders dan de steller van het middel, acht ook ik verdachtes mededeling niet bekend te zijn met ook maar één van de getroffen merken wel erg veel van het goede. Volgens de goederenlijst betreft de verzameling namelijk een digitale camera (Sony), kleding, slippers en zonnebrillen van de merken Dolce & Gabbana, Calvin Klein, Chanel, Burberry, Armani, Emporio Armani, Giorgio Armani, Versace, Playboy, Yves Saint Laurent, Lacoste, Prada, Levi's, Louis Vuitton, Gucci, Hugo Boss, Energie, Nike, Dior, Adidas, Ralph Lauren. Je moet - huiselijk gezegd - van een andere planeet komen wil je van géén van deze merken ooit hebben vernomen.
Het punt is echter dat het hof verdachtes verklaring - uitsluitend - "onaannemelijk" acht. Terzijde, dat oordeel deel ik. Het hof merkt verdachtes verklaring in zoverre echter niet aan als leugenachtig. Het enige dat het hof uit een en ander zou kunnen afleiden is derhalve dat de verdachte - in weerwil van zijn verklaring - bekend moet zijn geweest met één of meer van deze merken. Meer niet.
3.8. Vervolgens oordeelt het hof, zo begrijp ik, dat de verdachte ook wel degelijk bekend moet zijn geweest met de gangbare prijzen voor de merkkleding, althans dat het tegendeel onaannemelijk is. Hier gaan 's hofs wegen en die van mij uiteen. Het is namelijk maar zeer de vraag of er voor merkkleding "gangbare" prijzen bestaan. Ofschoon in het buitenland met groot gemak vervalste merkkleding kan worden verkregen, en daarvoor ook geregeld wordt gewaarschuwd, kan op bepaalde locaties ook onvervalste merkkleding tegen dumpprijzen worden bekomen. In Europa zijn outlet-stores van merkkleding inmiddels geen onbekende fenomenen meer, en de daar te bekomen kortingen zijn bepaald niet mals. Ik durf het zelf in elk geval niet aan om de minimumprijzen te schatten waartegen merkkleding op de legale markt te verkrijgen is. Het begrip "gangbare" prijs is daardoor als zodanig kwestieus. Daarmee acht ik 's hofs als tweede en derde gegeven argumenten niet dragend.
3.9. Dat geldt ook voor de overige drie argumenten betreffende verdachtes handelwijze met betrekking tot de goederen (het ontdoen van verpakking, de hoeveelheid, het ontwijken van de heffing van invoerrechten). Deze handelwijze laat zich namelijk even goed verklaren door de wens geen invoerrechten te betalen over geïmporteerde (onvervalste) goederen. Dit gedrag is dus niet typerend voor het tenlastegelegde.
3.10. Resteert de vraag of uit de combinatie van gegevens wellicht het voorwaardelijk opzet op de valsheid van de merken kan worden afgeleid. Ik meen toch van niet. Ik zei het al: voor het aanbod van vervalste merkkleding en zonnebrillen in het buitenland wordt veelvuldig gewaarschuwd, en daarop zul je dus bedacht moeten zijn. Onder de door het hof vastgestelde omstandigheden zou echter iedereen die in het buitenland een grote hoeveelheid goedkope merkkleding koopt en daarover liever geen invoerrechten betaalt (en daarnaar handelt) tevens welbewust het aanmerkelijke risico op de koop toe nemen dat hij vervalste merkkleding importeert. Dat gaat mij thans net te ver.
3.11. Daarmee treft het eerste middel doel
4.1. Het tweede middel klaagt over de toereikendheid van 's hofs verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de deskundigheid van [verbalisant 1 en 2] twijfelachtig is. Althans zou het hof de betrouwbaarheid van het relaas van deze verbalisanten niet naar behoren hebben gemotiveerd.
4.2. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 7 juni 2010 heeft de raadsman gepleit overeenkomstig zijn pleitnota, die bij deze gelegenheid is overgelegd. Deze pleitnota bevat voor zover relevant het volgende:
"In de eerste plaats vraag ik mij af waaruit zou kunnen volgen waaruit [verbalisant 1 en 2] voldoende kennis van zaken hebben om zich deskundigen te mogen noemen voor het uitvoeren van (her)determinaties als in casu? Ik merk op dat slechts één van hen beiden een akte van beëdiging heeft en verder merk ik op dat [verbalisant 1 en 2] blijkens het proces verbaal van herdeterminatie weliswaar worden aangemerkt als vraagbaken op het gebied van namaak, maar een garantie van deskundigheid van hun antwoorden is daarmee nog niet gegeven. En aan de deugdelijkheid van die antwoorden schort het, dunkt mij, nogal. De door de vraagbakens gedicteerde bevindingen staan bol van de eigen ideeën van deze [verbalisant 1 en 2] over wat volgens hen gebruikelijk is en wat volgens hen exclusieve merken wel niet zullen doen, maar enige onderbouwing van die uitgangspunten van deze vraagbakens is nergens te vinden."
4.3. Het hof heeft in het bestreden arrest voor zover relevant overwogen:
"Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 1 en 2], noch aan de betrouwbaarheid van het relaas van deze verbalisanten in hun respectievelijke processen-verbaal. Dit geldt te meer, nu [verbalisant 1 en 2] blijkens het door hen opgemaakte proces-verbaal optreden als vraagbaak op het gebied van namaak. Eén en ander wordt niet anders door de enkele omstandigheid dat van laatstgenoemde verbalisant geen nummer van de akte van beëdiging wordt vermeld in meergenoemd proces-verbaal van herdeterminatie."
4.4. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake indien het standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Ik meen dat hetgeen hierboven is geciteerd uit de pleitnota niet als een dergelijk standpunt kan kwalificeren. Dat de verbalisanten ondeskundig waren is door de raadsman niet aangevoerd. Hooguit zag de raadsman redenen om vraagtekens te plaatsen bij hun deskundigheid. Dat het schort aan de antwoorden die door de verbalisanten zouden zijn gegeven, is door de raadsman wel aangevoerd, maar niet om welke redenen. Daarvoor is het thans in cassatie te laat.
Dat het hof met de onderbouwing van zijn oordeel over de deskundigheid van de bedoelde verbalisanten heeft volstaan met een gemeenplaats, acht ik dan ook toelaatbaar. Ik leid er in elk geval niet uit af dat het hof de woorden van de raadsman heeft verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Op één puntje is het hof, wat mij betreft afdoende, ingegaan, namelijk dat van het ontbreken van een nummer van de akte van beëdiging. Daaruit volgt (inderdaad) beslist niet zonder meer dat er geen beëdiging heeft plaatsgehad.
Kortom, gelet op het weinige dat ter zitting is aangevoerd heeft het hof meer dan toereikend gemotiveerd waarom de bedoelde processen-verbaal van [verbalisant 3], [verbalisant 1 en 2] voldoende betrouwbaar zijn.
5. Het eerste middel slaagt en het tweede middel faalt. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden