ECLI:NL:PHR:2012:BU7367

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00189 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag tegen conservatoir beslag op vliegtuig in verband met strafrechtelijk financieel onderzoek

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure tegen een conservatoir beslag dat is gelegd op een vliegtuig dat volgens klaagster aan haar toebehoort. Het beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) tegen een derde, [klager 3], die wordt verdacht van valsheid in geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De Rechtbank 's Hertogenbosch heeft het beklag ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het wederrechtelijk verkregen voordeel zal willen ontnemen, wat de voortzetting van het beslag rechtvaardigt.

De Hoge Raad herhaalt in zijn arrest dat de beginselen van een behoorlijke procesorde ook van toepassing zijn op de raadkamerprocedure. De klaagster heeft aangevoerd dat het onderzoek in raadkamer onvolledig was, omdat er informatie is ingewonnen na sluiting van het onderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het beslag gerechtvaardigd blijft, en dat de klaagster niet in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de machtiging tot het instellen van het SFO, die pas na sluiting van het onderzoek aan de stukken is toegevoegd.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de beslissing van de Rechtbank onvoldoende is gemotiveerd en dat de zaak moet worden verwezen naar het gerechtshof voor een nieuwe beoordeling. De Hoge Raad stelt vast dat de Rechtbank niet heeft voldaan aan de eisen van een behoorlijke procesorde, wat leidt tot de vernietiging van de bestreden beschikking.

Conclusie

Nr. 11/00189 B
Mr. Vellinga
Zitting: 6 december 2011
Conclusie inzake:
[Klaagster 1]
1. Bij beschikking van 29 oktober 2010 heeft de Rechtbank 's Hertogenbosch het beklag strekkende tot opheffing van het op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag op een volgens klaagster aan haar toebehorend vliegtuig ongegrond verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/00189B, 11/00190B, 11/00191B en 11/00192B. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens klaagster hebben mrs. I. Leenders en M.H.W.N. Lammers, advocaten te Breda, zes middelen van cassatie voorgesteld.
4. Deze zaak heeft betrekking op het volgende. Op 5 juli 2010 is op de voet van art. 94a lid 3 Sv ten laste van [klager 3] (klager in de zaak 11/00191B) conservatoir beslag gelegd op een volgens [klaagster 1], klaagster in de onderhavige zaak, aan haar toebehorend vliegtuig. Het beslag is gelegd in verband met de verdenking van [klager 3] van valsheid in geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie.
5. De middelen 1, 2, 3, en 5 klagen over ontoereikende motivering van de beslissing van de Rechtbank.
6. De Rechtbank heeft haar beslissing - voor zover hier van belang - als volgt gemotiveerd:
"In openbare raadkamer is namens klaagster aangevoerd dat er in verband met het reeds gevolgde fiscale traject niet meer strafrechtelijk kan worden ontnomen, zodat het gelegde conservatoir beslag op het vliegtuig moet worden opgeheven en dit voorwerp aan klaagster moet worden geretourneerd. De officieren van justitie hebben aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de opheffing van het conservatoir beslag ter zake van het vliegtuig, vanwege het lopende SFO ter zake van beslagene [klager 3] en de mogelijke ontnemingszaak tegen klaagster, dan wel beslagene [klager 3]. De rechtbank is van oordeel dat het recht van verhaal voor de voordeelsontneming moet worden bewaard, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter (later oordelend) in de ontnemingszaak het wederrechtelijk verkregen voordeel - voor een bedrag dat de waarde van het vliegtuig in de huidige optiek van de rechtbank zal ontstijgen - zal willen ontnemen en waarvoor de voortzetting van deze inbeslagneming noodzakelijk is. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren."
7. In zijn beschikking van 28 september 2010, LJN BL2823, 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis overwoog de Hoge Raad - met inbegrip van de hier niet vermelde voetnoten -:
"Art. 94a Sv: toetsingsmaatstaven
2.14. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
2.15. Indien een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet."
8. Klaagster is een derde - tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn. De Rechtbank had dus dienen te toetsen aan de door de Hoge Raad onder 2.15 vermelde maatstaven. Dat heeft de Rechtbank niet gedaan. De beslissing van de Rechtbank is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
9. Het voorgaande brengt mee dat hetgeen overigens in het kader van de middelen naar voren is gebracht geen bespreking behoeft.
10. De middelen slagen.
11. Het vierde middel strekt ten betoge dat de Rechtbank niet zonder meer voorbij had mogen gedaan aan het verweer(1) dat het voordeel dat de Staat wenst te ontnemen reeds wordt ontnomen door een naheffing en 100% boete over de teelt op stam. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in art. 74 Awr, luidende:
"Ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten vindt artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing."
12. De Rechtbank heeft aan bedoeld verweer in haar beschikking geen aandacht geschonken hoewel hetgeen zijdens klaagster werd gesteld gelet op het bepaalde in art. 74 Awr aan ontneming in de weg zou kunnen staan. Derhalve is de beslissing van de Rechtbank onvoldoende met redenen omkleed.
13. Het middel slaagt.
14. Het zesde middel klaagt dat de Rechtbank heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde, omdat zij haar oordeel mede heeft gebaseerd op een stuk dat pas na sluiting van het onderzoek aan de stukken van het geding is toegevoegd.
15. Het middel heeft het oog op het volgende. Bij aanvullend klaagschrift is aangevoerd dat de machtiging van de rechter-commissaris tot het instellen van een SFO zich niet bevindt bij de stukken van het geding. Bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer voert de officier van justitie te dier zake aan:
"In september 2009 is een machtiging afgegeven door rechtercommissaris mr. P.A. Buijs voor het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ter zake van klager. Deze machtiging maakt deel uit van de betrekkelijke stukken."
16. Vervolgens overweegt de Rechtbank:
"In het beklag wordt gesteld dat het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) ter zake van beslagene [klager 3] niet rechtsgeldig is ingesteld, nu er geen machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven. In het advies van het openbaar ministerie ter zake van het onderhavige beklag en door de officieren van justitie in openbare raadkamer is op deze stelling gereageerd met de mededeling dat er weldegelijk een machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven. De rechtbank is met klager van oordeel dat een dergelijke machtiging een belangrijke waarborg is. Na contact met mr. P.A. Buijs, rechter-commissaris in bovenstaande rechtbank, bleek het de rechtbank dat er op vordering van de officier van justitie een (met redenen omklede) machtiging door de rechter-commissaris is afgegeven (onder parketnummer 01/997511-09), zodat het SFO ter zake van beslagene [klager 3] rechtsgeldig is ingesteld."
17. Uit een en ander, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat de machtiging tot het instellen van een SFO zich ten tijde van de behandeling van het klaagschrift niet bevond onder de gedingstukken en dat de Rechtbank zich na afloop van de behandeling tot de rechter-commissaris heeft gewend om van deze zekerheid te verkrijgen over het bestaan van de onderwerpelijke machtiging.
18. Door deze wijze van handelen heeft de Rechtbank aan procespartijen, in het bijzonder klaagster, de gelegenheid ontnomen zich uit te laten over bedoelde machtiging. Daarmee heeft de Rechtbank gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder met het beginsel dat partijen zich moeten kunnen uitlaten over alle stukken die de Rechtbank bij het nemen van haar beslissing ter beschikking heeft en/of aan haar beslissing ten grondslag legt. Voorts komt door de handelwijze van de Rechtbank het bepaalde in art. 23 lid 4 Sv ten aanzien van bedoelde machtiging niet tot zijn recht. Daarbij teken ik aan dat zich hier niet het geval voordoet dat het onderhavige stuk aan klaagster in het belang van het onderzoek is onthouden (art. 23 lid 5 Sv).
19. Het middel slaagt.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's Hertogenbosch teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Proces-verbaal van de behandeling in raadkamer, p. 2