ECLI:NL:PHR:2012:BU8755

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01330 J
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Aben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering benadeelde partij in strafzaak met betrekking tot diefstal en geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, op 13 oktober 2010 de verdachte veroordeeld voor diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. De verdachte kreeg een jeugddetentie opgelegd van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een bijzondere voorwaarde was dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder toezicht van Bureau Jeugdzorg te Utrecht moest stellen. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte een betalingsverplichting kreeg opgelegd van respectievelijk € 1.500,- en € 10.600,-.

Tegen deze uitspraak is door de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de verdachte, Mr. S.J. Daniels, heeft een schriftuur ingediend met één middel van cassatie. Dit middel richt zich specifiek tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]. De steller van het middel betoogt dat de beslissing van het hof onterecht is, omdat deze enkel steunt op de verklaring van de benadeelde partij zonder verdere onderbouwing door andere bewijsmiddelen.

De conclusie van de procureur-generaal is dat de regels omtrent bewijsminima in het strafproces niet van toepassing zijn op de civiele procedure betreffende de vordering van de benadeelde partij. Het middel wordt verworpen, omdat het hof zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd en dit oordeel niet verder toetsbaar is in cassatie. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 11/01330 J
Mr. Aben
Zitting 13 december 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 13 oktober 2010 de verdachte ter zake van 1. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "diefstal" veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij het hof als bijzondere voorwaarde stelt dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- respectievelijk € 10.600,- en daarbij aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. S.J. Daniels, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.(1)
3.1. Het middel komt uitsluitend op tegen 's hofs toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1].
3.2. Uit de toelichting kan worden afgeleid dat de steller van het middel de beslissing van het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] 'onterecht gegeven' acht, omdat 's hofs beslissing tot toewijzing 'slechts [steunt op] de verklaring van de benadeelde partij en deze door geen ander bewijsmiddel[s] onderbouwd wordt.' De steller van het middel lijkt te miskennen dat de regels omtrent bewijsminima in ons strafproces niet van toepassing zijn op de (civiele) procedure betreffende de vordering van de benadeelde partij. Het middel dient dan ook te worden verworpen. Overigens heeft het hof diens oordeel omtrent bedoelde vordering voldoende gemotiveerd, terwijl dat oordeel, dat stoelt op een aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van de in dit verband relevante stukken, thans in cassatie niet verder toetsbaar is.
3.3. Het middel faalt.
4. Het middel kan niet tot cassatie leiden en kan mijns inziens met de aan artikel 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de onder nr. 10/05054 tegen [medeverdachte] aanhangige strafzaak, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.