ECLI:NL:PHR:2012:BU8758

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01371 E
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.G.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van betekening van dagvaardingen aan buitenlandse rechtspersoon in economische strafzaak

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van dagvaardingen aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde rechtspersoon. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de dagvaarding in eerste aanleg en de appèldagvaarding op rechtsgeldige wijze zijn betekend. De verdachte, een buitenlandse rechtspersoon, had geen vertaling van de dagvaarding ontvangen, wat aanleiding gaf tot de vraag of het Hof had moeten schorsen om alsnog een vertaling te verstrekken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of de verdachte voldoende maatregelen had genomen om op de hoogte te zijn van de inhoud van de dagvaarding. De omstandigheden die hierbij betrokken kunnen worden zijn onder andere de bekendheid van de verdachte met de instantie waar zij inlichtingen kan inwinnen over haar rechten en plichten, en eerdere correspondentie met een advocaat. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep, omdat zij niet binnen de gestelde termijn een schriftuur met grieven heeft ingediend. De beslissing van het Hof wordt bevestigd, waarbij de Hoge Raad de argumenten van de verdachte afwijst en het beroep verwerpt.

Conclusie

Nr. 11/01371 E
Mr Jörg
Zitting 13 december 2011
Conclusie inzake:
[Verzoekster = verdachte]
1. Bij arrest van 11 februari 2011 is verzoekster door het gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Namens verzoekster heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaardingen in eerste aanleg en in hoger beroep geldig zijn betekend. Voorts klaagt het middel dat het hof ten onrechte niet heeft onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde (een vertegenwoordiger van) verzoekster in de gelegenheid te stellen alsnog aanwezig te zijn, althans dat 's hofs oordeel dat geen reden bestond tot schorsing van het onderzoek onjuist dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
4. De stukken van het geding houden voor zover hier van belang het volgende in.
- Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2007 heeft verbalisant [verbalisant 1] op 19 juli 2007 per E-mail een verklaring gekregen van de manager van verzoekster, [betrokkene 1], waarin als adres wordt opgegeven: [a-straat 1], Wilmslow, Cheshire, Verenigd Koninkrijk.
- Op 8 april 2008 verzendt het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een transactievoorstel aan verzoekster. Het adres op de brief vermeldt: [a-straat 1], Wilmslow, Cheshire, Grootbrittannië. Blijkens een aan het Parket Rotterdam gerichte brief van 24 juni 2008 van [...], Hoofd OM-afdoening & Transacties (CJIB), is dit transactievoorstel onbestelbaar retour ontvangen. Bij deze correspondentie bevindt zich een "aangetekende" enveloppe, waarop als handgeschreven adres staat "[b-straat 1] Islew, Middlesex, UK," (1) en waarop aangetekend is "moved from this address; Return to sender." Het (Engelse) poststempel laat als zichtbare datum zien: 9-IV. Op grond hiervan valt aan te nemen dat de op 8 april 2008 gedateerde brief van het CJIB niet naar Wilmslow maar naar Middlesex is gezonden.
- De dagvaardingen voor de terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2009 zijn op 11 december 2008 uitgereikt aan de griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en voorts zijn, door middel van aangetekende post, afschriften verzonden aan de adressen:
- [a-straat 1], Wilmslow, Cheshire, Groot-Brittannië, en
- [b-straat 1] Islew, Middlesex, Groot-Brittannië.(2) Bij deze dagvaardingen is een Engelse vertaling gevoegd van de dagvaarding, "summons", met daarbij een Engelse vertaling van de bijsluiter.
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 maart 2009 houdt in dat verzoekster noch een raadsman ter terechtzitting is verschenen. Verzoekster is op voornoemde datum door de politierechter te Rotterdam bij verstek veroordeeld tot twee geldboetes, respectievelijk van € 4.000,- en € 8.000,-.
- Op 6 april 2009 is de mededeling uitspraak uitgereikt aan de griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en is deze als gewone brief verzonden naar het adres: [b-straat 1] Islew, Middlesex, Groot-Brittannië.
- Op 7 juli 2009 heeft verzoekster hoger beroep ingesteld. De appèlakte vermeldt als adres van verzoekster: [b-straat 1] Islew, Middlesex, Groot-Brittannië.(3)
- Op 17 augustus 2009 is bij de Rechtbank Rotterdam een brief ingekomen van [betrokkene 1], [verdachte], gericht aan de rechtbank inhoudende - kort gezegd - dat zij hoger beroep heeft ingesteld bij (meegestuurde kopie van de) brief van 7 juli 2009 en verzoekt om details hoe zij tegen de opgelegde boete kan opkomen. Deze brief vermeldt als adres: [c-straat 1], Bramhall, Cheshire, England.
- De dagvaardingen voor de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2011 zijn op respectievelijk 30 november 2010 en 14 januari 2011 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is"(4). Voorts vermelden de aktes dat afschriften zijn verstuurd naar de adressen:
- [b-straat 1] Islew, Middlesex, Groot-Brittannië,
- [a-straat 1], Wilmslow, Cheshire, United Kingdom (Groot-Brittannië)(5); en
- [c-straat 1], Bramhall, Cheshire, United Kingdom (Groot-Brittannië).
- Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2011 houdt in dat verzoekster niet is verschenen en dat aldaar tegen haar verstek is verleend. Op die datum heeft het hof verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
- Op 8 maart 2011 is namens verzoekster door mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld. De akte cassatie vermeldt als adres: Bramhall, Cheshire, (Groot-Brittannië), [c-straat 1].
4. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat de dagvaarding in eerste aanleg en de appèldagvaarding niet had mogen plaatsvinden per post maar had moeten geschieden door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie.
5. Voor de beoordeling van het middel zijn de navolgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 532 Sv luidt:
"Op de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan een rechtspersoon, maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een doelvermogen of rederij zijn de artikelen 585-587, 588, tweede en vierde lid, 588a, 589, eerste, derde en vierde lid, en 590, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing."
- Art. 588, tweede lid, Sv, luidt:
"De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken."
- Art. 5 van het EU-rechtshulpverdrag (Trb. 2000, 96) luidt:
"1. Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.
2. Toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kan alleen plaatsvinden indien:
a. het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is,
b. het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt,
c. het stuk niet per post kon worden bezorgd, of
d. de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.
3. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde de taal waarin het gerechtelijk stuk is gesteld niet beheerst, dient dit - althans de essentie ervan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijk stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie ervan - te worden vertaald in die andere taal.
4. Bij alle gerechtelijke stukken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij andere autoriteiten in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten met betrekking tot het stuk. Lid 3 is van toepassing op die mededeling.
5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 8, 9 en 12 van het Europees Rechtshulpverdrag en de artikelen 32, 34 en 35 van het Benelux-Verdrag."
6. Gelet op de aan de inleidende dagvaarding gehechte akte van uitreiking, met daarop de aantekening van de parketmedewerker [A] dat die dagvaarding op 11 december 2008 als gewone brief (per aangetekende post) aan het door de manager van verzoekster opgegeven adres ([a-straat 1], Wilmslow Cheshire) is verzonden, is het hof er (impliciet) terecht van uitgegaan dat de dagvaarding naar verdachtes adres in Groot-Brittannië is verzonden. Voorts is voldaan aan de eis dat de dagvaarding is vertaald. Immers bij de stukken bevindt zich een Engelse vertaling gedateerd 26 november 2008 met daarin - kort gezegd - de datum waarop en waar de terechtzitting zal plaatsvinden alsmede een omschrijving van de feiten waarvan verzoekster wordt verdacht. Voorts is de procedurele gang van zaken in Engelse vertaling uiteengezet. Aldus is voldaan aan hetgeen art. 588, tweede lid, Sv vereist.
7. Daarnaast is voldaan aan hetgeen art. 5 van het EU-rechtshulpverdrag voorschrijft. In het eerste lid is neergelegd dat gerechtelijke stukken aan personen die zich in het buitenland bevinden rechtstreeks over de post dienen te worden toegezonden. Het tweede lid schrijft voor wanneer toezending door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat moet plaatsvinden. Anders dan de steller van het middel meen ik dat hier geen sprake is van een van de in het tweede lid genoemde gevallen. Immers de inleidende dagvaarding is verzonden naar het adres ([a-straat 1], Wilmslow Cheshire) dat de manager van verzoekster zelf als vestigingsadres heeft opgegeven. Gelet hierop bestond voor de autoriteiten geen (concrete) aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit adres. Zo is bijvoorbeeld deze brief niet als onbestelbaar retour is gekomen.(6)
8. Voorts heeft het hof kunnen aannemen dat ook de appèldagvaarding op rechtsgeldige wijze is uitgebracht. Gelet op de aan de appèldagvaarding gehechte akte van uitreiking, met daarop de aantekening van de griffier bij het gerechtshof [B] dat de dagvaarding op 14 januari 2011 als gewone brief aan verzoekster op het adres [c-straat 1], Bramhall, Cheshire (Groot-Brittanië)(7) is verzonden, heeft het hof kunnen aannemen dat die dagvaarding aan dat, in de brief met de aangehechte volmacht tot het instellen van appèl genoemde, adres in Groot-Brittannië is verzonden. Daarnaast is op 14 januari 2011 een tweede afschrift van de appèldagvaarding verzonden naar het eerder door de manager opgegeven (en in de appèlakte figurerende) vestigingsadres (in Wilmslow) en is op 30 november 2010 een derde afschrift naar het adres uit de Worlbase gebleken adres in Islew, Middlesex. Aldus is voldaan aan hetgeen art. 588, tweede lid, Sv vereist.
9. In aanmerking genomen dat zowel de inleidende dagvaarding als de dagvaarding in hoger beroep op rechtsgeldige wijze is betekend kan het middel voor zover het daarover klaagt niet tot cassatie leiden.
10. Blijkens de toelichting klaagt het middel voorts dat het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen teneinde (een vertegenwoordiger van) verzoekster in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting aanwezig te zijn.
11. Bij de beoordeling hiervan moet het volgende worden vooropgesteld. Indien de verdachte niet ter terechtzitting verschijnt hoewel de dagvaarding op wettige wijze is betekend, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan. Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting - dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen - te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben ingeval het adres van de verdachte in het buitenland bekend is en blijkt dat bij toezending van de dagvaarding aan de verdachte de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat het desbetreffende verzuim wordt hersteld. In het geval door of namens de verdachte hoger beroep is ingesteld dient de rechter rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Van de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld en die prijs stelt op berechting op tegenspraak mag evenwel worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appèldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt (HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.33-3.37).(8)
12. Zoals hiervoor besproken mocht het hof er op grond van de geldige betekening van de dagvaarding vanuit gaan dat verzoekster vrijwillig afstand heeft gedaan van haar aanwezigheidsrecht. Dit is slechts anders wanneer de stukken van het geding aanwijzingen voor het tegendeel behelzen. Daarvan is mijns inziens geen sprake. De in het middel aangevoerde omstandigheid dat verzoekster niet een vertaling in de Engelse taal van (de essentie van) het afschrift van de appèldagvaarding heeft ontvangen, maakt dat niet anders. Evenmin als de steller van het middel heb ik een Engelse vertaling van de appèldagvaarding aangetroffen in het dossier. Wel heb ik een aanvraag vertaling afkomstig van het gerechtshof te 's-Gravenhage, afdeling Ressortsparket, aangetroffen, van 30 november 2010 inhoudende een verzoek tot vertaling Nederlands-Engels maar het voert te ver om hieruit op te maken dat daadwerkelijk een vertaling van de appèldagvaarding is verstuurd. Er dient dus vanuit te worden gegaan dat een Engelse vertaling van het afschrift van de dagvaarding achterwege is gebleven(9). Hieraan hoeft mijns inziens geen gevolgen te worden verbonden. Immers, van een verdachte die hoger beroep instelt, mag worden verwacht dat hij vervolgens zelf enig initiatief neemt om zich al dan niet via een (Nederlandse) advocaat te laten informeren en van de zittingsdatum op de hoogte te stellen. Dit geldt in mijn optiek temeer voor economische strafzaken aangezien rechtszaken tot de bedrijfsrisico's horen.
13. Evenmin leveren de overige omstandigheden in het middel genoemd aanwijzingen op dat verzoekster niet vrijwillig afstand heeft gedaan van haar aanwezigheidsrecht. Zoals hiervoor reeds uiteengezet zijn bij de verzending van de appèldagvaarding aan verzoekster de ter zake geldende verdragsverplichtingen nageleefd en bestond er geen noodzaak om de appèldagvaarding door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten uit te reiken. Als tweede omstandigheid noemt de steller van het middel dat geen afschrift van de appèldagvaarding is verzonden aan het door verzoekster opgegeven adres: [c-straat].
Zoals hierboven al onder 3 en 8 gezegd bevindt zich bij de stukken van het geding een akte van uitreiking waaruit blijkt dat de dagvaarding is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is" en dat op 14 januari 2011 een afschrift van de gerechtelijke brief is verstuurd naar het door verzoekster opgegeven adres ([c-straat 1], Bramhall, Cheshire, United Kingdom). Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat (ook) een appèldagvaarding is uitgegaan naar dit adres, ook al ontbreekt de appèldagvaarding nu bij de stukken. Dat de griffiemedewerker [B] een lege enveloppe naar Engeland heeft gestuurd ligt niet in de rede. Tot slot is bij de uitreiking van de appèldagvaarding de wettelijke voorgeschreven termijn van tien dagen(10) in acht genomen, ook al vindt de steller van het middel de termijn "wel erg kort".
14. Alles overziend kom ik tot de slotsom dat, nu niet blijkt van aanwijzingen dat verzoekster onvrijwillig afstand van haar aanwezigheidsrecht heeft gedaan, het hof tegen verzoekster verstek heeft kunnen verlenen en de zaak buiten haar aanwezigheid heeft kunnen afdoen.
15. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof verzoekster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
16. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoekster in het hoger beroep heeft het hof het volgende overwogen en beslist:
"De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Beslissing (bij verstek)
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep."
17. Volgens de steller van het middel is de niet-ontvankelijkverklaring van het hof gelet op de concrete omstandigheden in deze zaak onjuist en in ieder geval zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Verzoekster is een geen (Nederlands) sprekend bedrijf, zonder rechtsbijstand, dat niet op de hoogte was c.q. kon zijn van de data van de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep, terwijl verzoekster herhaaldelijk schriftbaar kenbaar heeft gemaakt informatie te willen omtrent de te volgen procedure. Het kan verzoekster niet worden verweten dat zij geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend nu nergens uit blijkt dat zij op de hoogte is gebracht van het bestaan van deze mogelijkheid, aldus de steller van het middel.
18. De opvatting dat verzoekster geïnformeerd had moeten worden alvorens tot toepassing van art. 416, tweede lid, Sv kan worden overgegaan vindt geen steun in het recht.(11) Nu verzoekster tevoren geen grieven heeft ingediend en evenmin mondeling ter terechtzitting in hoger beroep (al dan niet door een gemachtigde raadsman) haar bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, heeft het hof verzoekster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep kunnen verklaren. Het hof was niet gehouden dat oordeel nader te motiveren. De in de schriftuur genoemde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. Dat verzoekster als een in het buitenland zetelende rechtspersoon (en niet Nederlands sprekend bedrijf) ervoor heeft gekozen om zich niet van rechtsbijstand te voorzien terwijl uit de correspondentie blijkt dat zij er wel van op de hoogte was dat zij was veroordeeld,(12) komt voor risico van verzoekster.
19. Het middel faalt.
20. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Dit adres is blijkens het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 26 mei 2008 naar boven gekomen uit onderzoek naar de tenaamstelling van de verdachte uit Worldbase. Een kopie van een "[C]" pagina ([C] Inc.) is aangehecht. Kennelijk is het adres in Islew, Middlesex eerder naar boven gekomen dan in het aanvullende proces-verbaal van 26 mei 2008 is verantwoord.
2 Via Google vond ik (op 8 december 2011) onder "[verdachte]" de volgende contactgegevens: "[verdachte]- Tel: +44(0) [001] Email: [emailadres].co.uk." Geen adres.
3 Dit hoger beroep is via een schriftelijke volmacht aan [betrokkene 2] ingesteld op 7 juli, zie het volgende punt. Kennelijk is het adres automatisch uit de computer "gerold", want het in de volmachtbrief genoemde adres is: [c-straat 1], Bramhall, Cheshire, England.
4 Abusievelijk is het zogeheten hokje op de akte zelf niet aangekruist maar op de voorzijde van de akte is een stempel aangebracht "thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande". Er kan dus vanuit worden gegaan dat om die reden de uitreiking aan de griffier heeft plaatsgevonden.
5 De volgorde: "Groot-Brittanië (United Kingdom)" was correcter geweest.
6 Wel is de CJIB-brief van 8 april 2008 met het transactievoorstel, gericht aan het adres in Middlesex, op 23 juni 2008 onbestelbaar retour gekomen. Zie noot 1.
7 Dit is ook het adres in de cassatieakte.
8 Vgl. HR 6 november 2007, LJN BA7886, NJ 2007, 559.
9 Waarbij ik opmerk dat uit het derde lid van art. 5 van het EU-rechtshulpverdrag volgt dat dagvaardingen niet (integraal) behoeven te worden vertaald maar dat met vertaling van de essentie ervan kan worden volstaan.
10 Op 14 januari 2011 is de appèldagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2011 verzonden.
11 Vgl. HR 11 oktober 2011, LJN BQ6138, NJ2011, 485.
12 In zijn brief d.d. 13 augustus 2009, ingekomen bij de rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2009, heeft de manager van verzoekster opgenomen: "We received a letter dated 30th June 2009, whereupon we made several calls to your offices, and were told to send a letter asking to appeal against the fine. Please note that we sent a letter dated 7th July 2009 (see copy attached) indicating that we wish to appeal against this fine."