ECLI:NL:PHR:2012:BU8787
Parket bij de Hoge Raad
- M. Hofstee
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en geldigheid van betekening appeldagvaarding
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verzoeker in hoger beroep, zoals vastgesteld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verzoeker was niet verschenen op de terechtzitting van 6 september 2010, waar het Hof hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter. De verzoeker had op 17 mei 2010 hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelde dat de dagvaarding in hoger beroep niet rechtsgeldig was betekend. De verzoeker had namelijk niet voor ontvangst getekend op de 'Akte van uitreiking'.
De Hoge Raad stelt in zijn arrest dat de gedingstukken geen aanleiding gaven voor twijfel over de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding. De handtekening op de akte van uitreiking vertoonde geen of onvoldoende gelijkenis met de handtekening op de akte rechtsmiddel, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat de betekening ongeldig was. De Hoge Raad overweegt dat er in cassatie geen stukken zijn overgelegd die bevestigen dat de verzoeker niet zelf heeft getekend voor ontvangst van de appeldagvaarding.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was anders, en hij stelde dat de handtekeningen vergeleken moesten worden om mogelijke persoonsverwisseling te controleren. De Hoge Raad concludeert dat de appeldagvaarding niet aan de verzoeker in persoon is uitgereikt, wat betekent dat het Hof de dagvaarding ten onrechte geldig heeft geoordeeld. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en zal een beslissing nemen op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering.